Waarom niet?
Otto had eene verkeerde gewoonte. Als hem zijn vader of zijne moeder iets verbood, vroeg hij altijd: ‘Waarom niet?’
Zei de vader: ‘Otto, als men verhit of bezweet is, mag men niet dadelijk drinken,’ dan vroeg Otto: ‘Waarom niet?’
Zei de moeder tot Otto: ‘Otto, kleine jongens mogen niet snoepen,’ dan vroeg Otto: ‘Waarom niet?’
Zeide zijne zuster tot hem: ‘Otto, ge moogt mijn mooie pop niet zoo door de kamer rondsleepen,’ dan vroeg Otto: ‘Waarom niet?’
Eens was het winter. Evenwel vroor het nog niet bijzonder sterk en dus was het ijs op het water nog zwak. Niet ver van Otto's huis was een kleine sloot. Toen Otto daar het mooie gladde ijs zag, ging hij er dadelijk op en wilde glijden.
Daar echter kwam zijn vader aan. Die schrikte, toen hij den kleinen waaghals op het zwakke ijs zag. ‘Otto, Otto,’ riep de vader angstig, ‘wilt ge wel terstond hier komen? Nu mag men nog niet op het ijs gaan.’
Otto verstond heel goed, wat zijn vader zei; maar toch bleef hij bedaard op het ijs staan en vroeg: ‘Waarom niet?’
Pas had Otto dat gezeid, of het ijs brak onder zijne voeten en hij zakte tot aan den hals in het water.
Was de vader niet terstond toegesprongen en had hem naar den kant getrokken, dan zou hij misschien verdronken zijn.