komt. Maak maar gauw dat je wegkomt, en vraagt vader, zeg dan, dat je 't horloge niet gezien hebt.’
‘Foei,’ antwoordde Reint, ‘Foei, Frits! hoe kun je mij zoo'n ondeugenden raad geven? Eerst ben ik ongehoorzaam geweest, en nu zou ik nog jokken? Neen, dat doe ik niet; ik wil vader de waarheid zeggen, al wordt hij ook nog zoo boos.’
Frits lachte zijn broeder uit, maar nu kwam de vader binnen, die in de kamer daarnaast alles gehoord had. ‘Braaf Reint!’ zei hij. ‘Zeg gij maar altijd de waarheid en kom er rond vooruit, als ge schuld hebt. Dat zal je zeker vergeven worden, als ge er berouw over hebt. En gij, Frits, schaam je. Een kind, dat liegt, is een ondeugend kind.’
Frits schaamde zich nu, terwijl Reint zijn lieven vader dankbaar was voor zijn goedheid. Hij jokte nooit, ook dan niet, als hij door een leugen straf voor ondeugendheid kon ontloopen. En zoo moesten ook alle brave kinderen doen.