en dan een klontje suiker te nemen en dat tusschen de tralies in te steken, omdat Pipi zoo dol veel van suiker hield.
Na een tijd werd Riekje vergeetachtig. De vogel werd haar onverschillig en ze keek weinig meer naar hem om. Suiker had zij hem in lang al niet meer gegeven, en nu vergat zij soms wel, hem water en zaad te brengen. De vader herinnerde haar gedurig aan hare belofte, dat zij altijd goed voor Pipi zorgen zou. ‘Vergeet het arme schepseltje niet,’ zeide hij. ‘Ge ziet, dat het zit opgesloten en zichzelf niet helpen kan. 't Moet verhongeren, als gij er geen zorg voor draagt.’
Die vermaning hielp voor een poosje, maar dan vergat Riekje haar weer.
Op een dag moest de vader voor een paar weken op reis gaan. Voordat hij wegreed, zei hij nog: ‘Riekje, vergeet je vogeltje niet.’
Riekje beloofde dat, maar had het den volgenden dag al vergeten.
Toen de vader terugkwam, vroeg hij al gauw: ‘Hoe is 't met Pipi?’ - Riekje schrikte, want zij had hem geene enkele maal zaad en water gebracht, en toen zij ging kijken, lag het diertje dood in zijne kooi. 't Was van honger gestorven.
Nu werd de vader zeer boos. ‘Gij wreed, ondeugend kind,’ zeide hij. ‘Gij hebt het arme dier vermoord.