Uit het kinderleven
(ca. 1891)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrecht onbekend
[pagina 32]
| |
[pagina 33]
| |
had grooten lust, om daar een paar van te plukken. ‘Doe het niet’ zei Nelie; ‘'t kon ons slecht bekomen, als iemand het zag, want de boom komt ons niet toe.’ - ‘Och, wie zou het zien,’ antwoordde Albertine; ‘er is geen mensch hier, en de boom zit zoo vol, dat niemand merken zal, dat wij er een stuk of wat van meenemen.’ Nelie bleef er echter bij, dat het verkeerd was, zonder toestemming van eens anders vruchten te plukken, en wou niet, maar Albertine haalde zooveel van de takken af, als ze maar krijgen kon, en liep toen gauw weg. Onderweg at ze er van en wou ook Nelie er van geven. Deze wou daar eerst niet van hooren, maar toen Albertine zei, dat ze zoo heel zoet en lekker waren, liet ze zich toch bepraten en at mee. Ook beloofde zij, thuis aan niemand iets te zeggen. Albertine dacht, dat geen mensch iets van den diefstal gezien had; maar de eigenaar van den tuin had wel alles gezien, ging naar haar vader en vertelde het geval. Nu liet de vader de beide meisjes komen en vroeg die er naar. Zij konden niet ontkennen, werden rood van schaamte en begonnen te schreien. De vader strafte haar hard. Albertine mocht eene heele week niet aan tafel komen en kreeg al dien tijd niets dan droog brood te eten. - En Nelie kreeg ook straf, schoon niet zoo zwaar als hare zuster. Waarom niet? |
|