Uit het wonderland
(1916)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrecht onbekend
[pagina 122]
| |
moest, hoe 't best aan den kost te komen. Zoo ging het hem dan dikwijls zóo bitter slecht, dat hij voor zijn vrouw en zijne kinderen geen brood in huis had. Op zekeren dag reed hij met zijn kar door het bosch. Daar zag hij bezijden den weg een grooten kalen berg, dien hij daar
vroeger nooit gezien had. Dat kwam hem zoo wonderlijk voor, dat hij stilhield en den berg eens goed bekeek. Terwijl hij daar zoo stond, kwamen twaalf wilde, groote mannen. Hij meende, dat het roovers waren, schoof zijn kar onder de struiken en klom zelf in een boom, om te zien wat gebeuren zou. De twaalf mannen gingen echter voor den berg staan en riepen: ‘Berg Semsi, berg Semsi, open je!’ Terstond ging de kale berg in het midden open, en de twaalf gingen er in, en toen zij binnen waren, sloot de berg zich weer. Na een kort poosje ging die echter weer open en kwamen de mannen er uit, ieder met een zwaren zak op den rug. En toen zij allen buiten waren, spraken zij: ‘Berg Semsi, berg Semsi, sluit je toe!’ Toen sloot de berg zich weer, zoodat er geen | |
[pagina 123]
| |
ingang meer te zien was; en de twaalf gingen heen. Zoodra zij nu uit het gezicht waren, kwam de arme van zijn boom neer en was nieuwsgierig, wat toch wel in den berg kon wezen. Dus ging ook hij daar voor staan en riep: ‘Berg Semsi, berg Semsi, open je!’ En de berg ging ook voor hem open. Toen trad hij binnen, en de gansche berg was een hol, vol zilver en goud, kostbare parels en edelgesteenten, alles in groote hoopen. De arme wist heel niet, wat te doen, en of hij wel iets van die schatten meenemen mocht. Eindelijk stopte hij zijne zakken vol goud; maar de parels en edelgesteenten liet hij liggen. Toen hij er weer uit wou, sprak hij: ‘Berg Semsi, berg Semsi, open je!’ want de berg had zich weer gesloten, zoodra hij er binnen was. En toen de berg zich weer had geopend, stapte hij naar buiten en zei: ‘Berg Semsi, berg Semsi, sluit je toe!’ Nu sloot zich de berg weer, en de man ging met zijn kar vroolijk naar huis. Voortaan leed hij geen gebrek meer, maar kon met zijn goud voor vrouw en kinderen brood en vleesch en wijn en kleeren koopen, zoo veel hij maar verkoos. Hij leefde nu recht vergenoegd, weigerde geen arme een aalmoes en deed iedereen goed. Eindelijk echter was het geld op. Hij ging dus bij zijn broeder, leende een groote korenmaat, ging daarmee naar den berg en haalde de maat weer boordevol met goud. Toen hij de maat aan zijn broeder teruggebracht had, was in een reet een goudstuk blijven zitten. Toen de broeder hieruit zag, dat hij geen rogge of gerst, maar enkel goudgeld in de maat gehad had, dreigde hij, hem bij het gerecht aan te klagen, als hij niet zei, hoe hij dat goud gekregen had. Uit angst vertelde de tweede broeder alles. | |
[pagina 124]
| |
De rijke liet nu dadelijk een wagen aanspannen, reed daarmee naar den berg, en dacht, nu wel heel andere schatten mee te brengen. Toen hij voor den berg kwam, riep hij: ‘Berg Semsi, berg Semsi, open je!’ De berg ging open en hij stapte naar binnen. Daar lagen al de schatten van zilver, goud en edelgesteenten, en hij wist niet, waarnaar hij maar eerst tasten zou. Eindelijk pakte hij een zak vol edelgesteenten, zooveel als hij maar dragen kon, en wou die meenemen. In zijn blijdschap over zijn schat had hij evenwel den rechten naam vergeten en zei: ‘Berg Semeli, berg Semeli, doe je open!’ Maar de berg bleef gesloten. Nu werd hij beangst en kon heel niet weer op den rechten naam komen. Hij stotterde: ‘Semmel, Simmel, Sisem,’ en nog veel andere verkeerde namen; maar de berg roerde zich niet. Dien avond echter ging de berg weer open, en de twaalf roovers traden binnen. Toen die hem zagen, waren zij blij en riepen: ‘Ei vogel, hebben we je hier dan toch betrapt? Meent ge, dat we niet gemerkt hebben, dat ge al tweemaal hier zijt geweest? We konden je toen niet vangen; maar nu hebben we je!’ Toen riep hij: ‘Ik was 't niet; mijn broeder was 't.’ Maar hij mocht zeggen en praten, wat hij wou: 't hielp hem geen zier, - ze sloegen hem het hoofd af, en nu erfde zijn broeder al zijn rijkdom en behoefde niet meer in den berg te gaan. |
|