komen; maar nu brak een zwaar onweder los. Het bliksemde en donderde geweldig; 't was, of het water bij emmers vol uit den hemel werd gegoten, en nergens was een huis, waar zij schuilen konden.
Het toch al zwakke kind had eindelijk van vermoeidheid en honger zoo geleden, dat het flauw en onmachtig neerviel. Nu nam de vader het op zijn arm en tastte met zijn stok, waar de weg was. Ten laatste kwam hij weder in zijn dorp aan; maar het kind was in zijne armen gestorven.
In dienzelfden nacht was de bliksem in het huis van den rijken man ingeslagen, en de geheele woning met al, wat daar in was, brandde af. Alleen de menschen hadden zich kunnen bergen.
De rijke man kwam naar het dorp, waar meelijdige menschen hem voor den nacht onder hun dak opnamen. In datzelfde huis had nu echter ook de blinde zijn klein woonkamertje. Toen men den rijke vertelde, wat ongeluk de arme gehad had en hoe zijn dochtertje om het leven was gekomen, sloeg de vroeger zoo trotsche man de handen voor het gezicht en schreide bittere tranen van berouw.