schaterde de raaf het weer uit van lachen; en Frans riep weer: ‘Jij jokkebrok! jij leugenaar!’ - ‘Ben jij dan zelf niet ook een leugenaar?’ vroeg de raaf.
Daar stond Frans nu en wist niet waarheen, want hij was van den weg afgeraakt. ‘Och, hoe zal ik nu weer uit het bosch komen?’ riep hij. - ‘Den weg wil ik je wel wijzen,’ kraste de raaf; ‘kom mij maar na!’ En Frans kwam na en stond op eens voor een breede sloot, waar hij niet over kon. De vogel echter vloog er over heen en ging aan den overkant op een boom zitten. ‘Nu kom!’ riep hij; maar Frans kon niet; want het water was diep en breed. De raaf lachte weer hartelijk, terwijl de knaap niet wist, wat hij aanvangen moest. ‘Jij jokkebrok! jij leugenaar!’ riep Frans weer. - ‘Ben jij zelf dan niet ook een leugenaar, broertje?’ vroeg de raaf.
Daar stond Frans nu, en 't werd al donker en hij werd bang en benauwd in het bosch. ‘Nu begint het toch tijd te worden, dat je naar huis komt,’ zei de raaf; ‘kom, nu zal ik je heusch en eerlijk den rechten weg wijzen.’
‘Neen; ik geloof je niet meer,’ riep Frans huilend.
‘Gelooft men jou dan, als je wat zegt?’ vroeg de raaf.
De knaap schaamde zich en zweeg. ‘Ja, 't is waar,’ dacht hij; ‘het liegen is leelijk en ik wil 't ook nooit weer doen.’
‘Kom!’ riep de raaf.
‘Neen!’ zei Frans.
In zijn verlegenheid, wat hij nu doen moest, werd hij thans wakker en merkte, dat hij in zijn bedje lag.
‘O, wat ben ik blij, dat het maar een droom was!’ riep hij; ‘maar jokken wil ik stellig nooit weer, opdat