een goede brave vrouw was, dien nacht te blijven.
Zoodra het echter den volgenden morgen licht werd, kroop Anna stilletjes door het raam en zei bij zichzelf:
- Ik ben hier niet in een huis zonder vensters opgesloten, en daar maak ik gebruik van. Ik wil naar moeder terug; want nu ik eens goed nagedacht heb, is mij alles zoo klaar als de dag. Zeven huizen rechts en zes links, heeft de ekster mij gezeid. In onzen kelder liggen dertien vaten, en wel, als men er in komt, zeven aan de rechter en zes aan de linkerhand, elk vat met zijn klein deurtje, 't spongat, en den grendel, de spon, buiten. 't Is mij net gegaan, als 't wel veel menschen gaat: ik wou in de wijde verte zoeken, wat mij vlak voor de voeten lag.
Anna nam den kortsten weg; maar toch had ze wel twee maanden noodig, om weer thuis te komen, waaruit men opmaken kan, wat verre reis 't arme kind gedaan had. Zij vroeg geen mensch weer om raad of uitkomst; want ze had genoeg gehoord, om te weten, wat ze verder doen moest.
Eindelijk kwam zij voor moeders deur aan.
- Daar is ze! riep de oude vrouw en schreide tranen van blijdschap.
- Daar is de ontrouwe Anna! riep haar bruigom, die de moeder juist een woord van troost was komen toespreken, heel verschrikt en ontsteld.
- Ja, ja, ik ben 't; maar ontrouw ben ik niet, antwoordde 't arme kind en stak haar bruigom de hand toe. Ik bid je, moeder, steek de lamp aan en kom met me in 't land, waar 't warm is, als 't vriest, waar men het in den zomer koud heeft, waar de huizen geen vensters hebben en de grendels buiten zijn.