De twaalf maanden van het jaar in zestig tafereeltjes(ca. 1870-1880)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] October. In de landen aan den Rijn, Waar de wijnstok wordt verbouwd, Zal nu zeker jong en oud Midden in de drukte zijn, En zal men de druiven trappen, Tot men er den zoeten most - Ook voor kindren lekkre kost - Uit het schuimend vat kan tappen. Wat daar aan den Rijn geschiedt, Doen wij hier in Holland niet. October geeft nog kostlijk fruit; Kiest van dien schotel maar wat uit. Druif, perzik, pruim, peer of meloen, Ze zullen je geen hinder doen, Al is 't ook, dat je er zóo in hapt En ze niet eerst met voeten trapt. [pagina t.o.18] [p. t.o.18] OCTOBER [pagina 19] [p. 19] De zwaluws zijn tot weggaan klaar; Want nu de zomer is geweken, Wordt het hier veel te koud voor haar En trekken zij naar warmer streken, Waar 't zonnig is en heldre lucht, En waar 't haar bij haar snelle vlucht Aan mugje en vlieg niet zal ontbreken. - Dag, lieve zwaluws, weest gegroet, En 't ga je goed en 't ga je goed! Maar schoon de zwaluw ons verlaat, We houden toch nog vogels over; Want buig je hoofdje eens achterover En zeg, wat je in de lucht daar ziet? - Een vogel is 't van vreemd fatsoen, Met een verbazend langen staart, Die stilstaat of met vlugge vaart Een sprong nog hoogerop gaat doen, Tot hij nog maar een stipje schijnt En bijna uit het oog verdwijnt. - Och, dat zijn vliegers van papier; Daar zie ik nog wel drie of vier. Vorige Volgende