De twaalf maanden van het jaar in zestig tafereeltjes(ca. 1870-1880)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] September. Bramen, bramen, zoete bramen! Ha, nu zijn de jongens blij En, waar zij een struik maar vinden, Zijn ze er als de kippen bij. Bramen, bramen, zwart en zoet, Plukt men nu in overvloed. En aan appels, peren, noten Is er geen gebrek ook meer; In den tuin zie je ze vallen Zoo maar voor je voeten neer; Soms al liggen ze in een hoop Op de markt voor elk te koop. Zie dat varken lui daar liggen! 't At zich zeker dik en rond Aan de vrucht, die 't overvloedig Overal nog liggen vond. Van zijn bigjes klautert een Over zijn vet lichaam heen. [pagina t.o.16] [p. t.o.16] SEPTEMBER [pagina 17] [p. 17] Op de dorpen uit de schuren Kan men somtijds nacht en dag 't Lustige geklapper hooren Van den forschen vlegelslag. 't Zijn de dorschers, die zoo 't graan Uit de goudgele aren slaan. Vóor de maand heel is verstreken, Neemt het Kamp voor goed een end, Want het werd voor de soldaten 's Nachts vrij koel al in de tent Bruin, verbrand, maar sterk en vlug, Keeren ze in de stad terug. Vorige Volgende