De twaalf maanden van het jaar in zestig tafereeltjes(ca. 1870-1880)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Augustus. Augustus is een warme maand, de warmste maand van 't jaar, En de arbeid in de heete zon valt dikwijls 't landvolk zwaar; Maar toch dient nu het graan gemaaid en in de schuur gebracht, Daar mensch en dier verlangend al op 't lieve koren wacht. Ook wat die man daar zit te doen, is geen pleizierig werk; Hij ropt zijn ganzen en die slaan naar hem met poot en vlerk. Zijn vrouwtje gaart de veeren op en gooit die op een hoop, Waarna men ze den koopman brengt, die bedden heeft te koop. [pagina t.o.14] [p. t.o.14] AUGUSTUS [pagina 15] [p. 15] Alleen de haasjes op het veld zijn voor geen hitte bang, Maar spelen in de heete zon wel halve dagen lang; Ze smullen van de lekkre kool en worden dik en vet, Tot spoedig al de jachttijd komt en 't uit is met de pret. Op school is het vacantietijd; 't werk is daar afgedaan, En ook broer Willem, de student, komt met zijn koffers aan. Mama komt hem al in den gang vol blijdschap te gemoet, En van de zusjes weet hij niet, wie hij eerst zoenen moet. Gelukkig zijn de kindren nu, die wonen dicht bij 't strand, Waar 't frisch is en men spelen kan en bouwen in het zand, Of is 't heel warm, dan gaan ze ook wel eens met een koetsje mee En nemen een verkoelend bad en ploetren om in zee. Vorige Volgende