De twaalf maanden van het jaar in zestig tafereeltjes(ca. 1870-1880)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Juli. De Julimaand geeft werk genoeg Vooral op 't platteland, Want daar is nu van 's morgens vroeg Al 't volk al bij de hand, Om naar het weideveld te gaan En 't kostlijk hooi droog op te laân. En is het hooi naar huis gebracht, Dan komt ook weer de tijd, Waarin men 't schaap van zijne vacht En zware wol bevrijdt. Dat is zoo werken, dag aan dag, Zoodat men zelden rusten mag. Maar in de stad - hoe is het daar? Elk, die 't betalen kan, Maakt zich er tot gaan - reizen klaar En heeft daar drukte van; De een trekt naar 't éene vreemde land, En de ander gaat een andren kant. En ook zelfs enkle kindren gaan Wel soms eens uit de stad; Want wie een bok heeft, spant hem aan En toert een uurtje of wat. - Met een mak, vlug en krachtig dier Heeft m' op zoo'n reisje groot pleizier. [pagina 14] [p. 14] Dan eindlijk komt de drukste tijd, Misschien van 't heele jaar: De kermis; want van wijd en zijd Stroomt dan volk bij mekaar. - 't Is soms een vreeselijk rumoer En brengt de stad in rep en roer. Vorige Volgende