De twaalf maanden van het jaar in zestig tafereeltjes(ca. 1870-1880)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Juni. ‘Kindren, als ge wandlen wilt,’ - Roept Papa, - ‘haast je dan wat; 't Zal nu buiten frisscher zijn, Dan hier in de heete stad.’ Spoedig ook al zijn de drie Midden onder 't fleurig groen, Waar de vogels hun gezang Schel en vroolijk hooren doen. En de zwaluw strijkt voorbij, Heen eerst en dan weer terug, En vangt in haar snelle vlucht Vliegjes op of tor of mug. Ook de bijen zaamlen nog Vlijtig honig in en was; Dartel springt het veulen rond In het hooge, groene gras. [pagina *1] [p. *1] JUNI. [pagina *2] [p. *2] JULI. [pagina 13] [p. 13] Zie, daar op dat boerendak Staat een wonderlijk meneer, En kijkt met veel deftigheid Uit de hoogte op alles neer. Dat is meester Ooievaar, Die vandaag braaf kikkers ving, En nu uitrust op zijn nest Na de verre wandeling. Alles, wat de kindren zien, Lijkt hun vreemd en wonder toe, En het vragen aan Papa Worden zij maar heel niet moe. Eindlijk zijn ze op Zomerzicht, Waar een uurtje wordt gerust En men in den grooten gaard, Kersen eet, zoo veel men lust. Maar het allermooiste komt Nu nog eerst heel achteraan, En is, dat zij in de boot Een kwartiertje roeien gaan. O, wat was dat een pleizier! Wat was dat een dolle pret! Thuis gekomen droomden zij Er nog 's nachts van op hun bed. Vorige Volgende