De twaalf maanden van het jaar in zestig tafereeltjes(ca. 1870-1880)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina t.o.5] [p. t.o.5] FEBRUARI [pagina 5] [p. 5] Februari. De dagen worden langer al, Al is 't ook een klein beetje; Maar, lieve vrindjes, weet-je, Een beetje is meer als niemendal: Elk beetje brengt ons voet voor voet Weer 't lieve voorjaar te gemoet. Komt, laat ons eens naar buiten gaan, Naar 't bosch en naar het veld; Daar zien wij nergens bloemen staan, Maar 't is er naar gesteld. Die arme kinders in het bosch Slaan op de dorre takken los En rapen van het droge hout, Want ach, 't is bitter guur en koud, En als men thuis geen vuurtje had, Waarbij men zich kon warmen wat, Hoe akelig was dat! [pagina 6] [p. 6] Daarbij zit dood op zijn gemak, Gestoken in zijn zwarte pak, De raaf hoog boven op een tak En roept: Kras, kras, 'k Wou, dat het zomer was! De tuinlui werken op hun land Met zware schoppen in de hand, Terwijl een boertje vergenoegd Met zijne paardjes 't veld beploegt, En men soms eens een jager ziet, Die eenden schiet in 't hooge riet. En in de stad, hoe is het daar? - 't Jong volkjen is er soms eens blij En houdt dan vroolijk met mekaar Een kleine danspartij, Springt lustig in de rij Of heeft op andere manier Pret en pleizier. Vorige Volgende