De twaalf maanden van het jaar in zestig tafereeltjes(ca. 1870-1880)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina t.o.3] [p. t.o.3] JANUARI. [pagina 3] [p. 3] Januari. Op d' eersten dag van 't nieuwe jaar Zijn thuis de kindren vroeg al klaar En huppelen de kamer binnen; Daar wenschen zij dan, blij te moe, Aan de Ouders heil en zegen toe In 't nieuwe jaar, dat zij beginnen; Ze springen bij Papa op schoot, Ze zoenen Ma de wangen rood, En door heel 't huis klinkt telkens weer: Fe-li-ci-teer! 'k Fe-li-ci-teer! En 't is ook even druk op straat; De brievenman weet zich geen raad Met al de kaarten en de wenschen, Die hij moet brengen bij de menschen; Oud, jong, rijk, arm is op de been, Men kan door al 't gedrang niet heen; Ja, ja, nieuwjaarsdag is een feest, Als nog dit jaar niet is geweest, [pagina 4] [p. 4] Maar Pa en Ma zijn toch recht blij, Is al die pret voor goed voorbij. Bij helder weer een wandeling Is deze maand een kostlijk ding; Dan, als het ijs kan houën, Ziet men de menschen schaatsenrijën, De jongens sneeuwmans bouwen, De meisjes baantje-glijën, En nog veel anders, dat men niet In 't hartje van den zomer ziet. Heel enkle kindren gaan nu wel Eens mee naar 't mooi komediespel; Doch dit gebeurt maar voor een keer - Eens, tweemaal 's winters - en niet meer. Vorige Volgende