‘Natuurlijk,’ zegt mama; ‘'k wed, dat ze van pleizier nog rooder wangetjes krijgt, dan ze nu al heeft.’
Daarover begonnen de meisjes hartelijk te lachen; maar Jan bromt: ‘Och, wat gezeur over die pop! Ga je nu mee?’
‘Nog een ommezientje geduld,’ zegt mama; maar Jan is de deur al uit.
Het duurt evenwel niet lang, of daar komt hij weer binnenstuiven. ‘Meisjes, gauw, gauw! Komt nu eens zien! De jonge Muizenschrik heeft de oogen open en loopt met de oude rond.’
Nu weten Mina en Betsy heel goed, wat Jan bedoelt; maar de kinderen, die dit boekje lezen, weten nog niets van Muizenschrik, en dus moet ik er hun vooraf wel wat van vertellen. In 't groote huis van mijnheer Veere waren vroeger nogal vrijwat muizen. Nu is een muis eigenlijk wel een heel aardig diertje; maar de menschen hebben er gewoonlijk toch niet mee op, omdat die kleine knabbelaarsters zoo erg vrijpostig zijn en overal maar op aanvallen. Daarom heeft mijnheer Veere verleden jaar eene kat laten koopen, en die heeft de muisjes gauw aan 't verstand gebracht, dat de menschen op hun bezoek volstrekt niet gesteld zijn. In een heelen tijd hebben de muizen zich dan ook niet durven vertoonen, en de poes,