| |
| |
| |
De onzichtbare vijand.
Een verhaal uit den tijd van Napoleons oorlogen in Spanje.
Op een fraaien Augustusavond van 't jaar 181* trokken een dozijn infanteristen op een der wegen van Catalonië voort. Hoewel zij Fransche uniform droegen, getuigde toch hun bruine gelaatskleur van een zuidelijker oorsprong, en de taal, waarin zij zich onderhielden, bewees, dat zij tot een der Italiaansche regementen behoorden, welke Napoleon in soldij had genomen. Hunne gezichten waren door de zon verbrand, hunne wapens blank gepoetst, hun tred vast en regelmatig; 't waren blijkbaar mannen, die den dienst in den grond kenden, en toch ontbrak hun iets van de militaire houding en 't vrij, ridderlijk voorkomen, dat de keizerlijk Fransche troepen kenmerkte. Zij hadden het aanzien meer van goed gedisciplineerde bandieten, dan van soldaten, en als zoodanig hadden zij zich ook in Spanje doen kennen, waar de Italianen wegens hunne wreedheid en plunderzucht het meest gevreesd waren.
De sergeant, die den troep aanvoerde, was een man van een barsch uitzien, met eene wilde uitdrukking van gezicht. Hoewel Italiaan van geboorte, had hij 't grootste deel van zijn leven in Parijs doorgebracht en aan de gruwelen der revolutie deelgenomen. Zijne kameraden vertelden, dat hij onder 't schrikbewind ergens als beul werkzaam was geweest en zich na die dagen in een linieregement had laten opnemen. Later kwam hij bij een Italiaansch corps en werd, daar 't hem niet aan moed ontbrak, spoedig sergeant; doch zijn brutale aard en de donkere booze geruchten van vroeger hadden het hem tot hiertoe verhinderd, de epauletten te
| |
| |
verwerven. Weinig bemind bij de officieren, was Pisani de gunsteling der soldaten, die onder zijne orders zich vrij allerlei buitensporigheid veroorloven konden, daar hij hun doorgaans in wreedheid en plundering met zijn eigen voorbeeld voorging.
Zijn detachement had thans order bekomen, om een Spanjaard op te zoeken, die gevangen genomen en gedwongen geworden was, om bij 't Italiaansche corps te dienen, waarop hij natuurlijk de eerste de beste gelegenheid had waargenomen, om te deserteeren. Een broeder van hem woonde in deze omstreken en men vermoedde, dat hij bij dezen eene schuilplaats had gezocht. Sergeant Pisani en zijne afdeeling waren uitgezonden, om den vluchteling op te vangen, en daar deze opdracht hen op vrij verren afstand van hunne Fransche garnizoensplaats bracht en vrije gelegenheid tot plunderen beloofde, hadden zij zich volgaarne met de laak belast.
‘'t Kan niet ver meer van het huis van dien Lanz zijn,’ zeide Pisani tot den korporaal, die naast hem marcheerde. ‘In 't laatste dorp zei men ons, dat het nog maar eene mijl was, en nu hebben we er voor 't minst al drie achter ons. Corpo di Christo! wat zijn de mijlen lang in dit verwenschte land!’ Terwijl hij zoo sprak, kwam er eene kromming in den weg, die tot hiertoe met geboomte was omzoomd geweest; hij leidde nu over een vlak land, dat alle sporen van vruchtbaarheid en nijvere bebouwing droeg. Velden met hoog opgeschoten maïs staken snijdend af bij het donkerder groen der olijven en bij de lichtere kleuren der wijnstokken, prijkende met heerlijke druiven, die reeds begonnen te purperen in de zon. Rechts ging het oog over eene wijduitgestrekte vlakte, links was het uitzicht meer beperkt, daar 't op den afstand van eene mijl door eene heuvelreeks begrensd was, waarvan de hellingen met kurke- | |
| |
boomen waren beplant. Op deze heuvels richtte Pisani met zijn volk den koers, daar zij den rijweg verlieten en een pad volgden, dat door dicht beplante ooftgaarden voerde.
Na een marsch van tien minuten kwamen de soldaten uit het kreupelhout en geboomte op eene vlakke ruimte, aan 't eind waarvan, tegen een heuvel aanleunende, eene kleine pachthoeve stond, die een aanzien van zindelijkheid en netheid had, zooals men 't zelden bij de woningen der Spaansche landbouwers aantreft. De muren van het huisje bestonden uit donkere kiezelsteenen, het dak was bedekt met riet en mos, en met woekerplanten bezaaid, die hare festoenen voorbij de vensters lieten neêrhangen. Aan de eene zij van 't huis was een tuin, aan de andere een schutstal, waaruit men het loeien van koeien en het brieschen van paarden hoorde.
De plotselinge verschijning der soldaten binnen honderd passen van de woning verwekte onder de huisgenooten veel opschudding. Een man, die op eenigen afstand van het huis op een houten bank gezeten had, stond haastig op en snelde ter deur in, maar kwam dadelijk weer buiten en naderde zijne vroegere zitplaats, terwijl hij den schijn van onverschilligheid aannam; twee vrouwenhoofden verschenen een oogenblik aan het venster, doch verdwenen even schielijk weder, terwijl drie door de zon verbrande kinderen, die buiten in het zand speelden, achter de bank, waarop hun vader zat, schuil zochten en de indringers met groote oogen aanstaarden.
De verwarring, welke zijne aankomst veroorzaakte, ontging sergeant Pisani niet. Op een wenk van hem ijlden de korporaal en twee man naar de achterzijde van het huis; twee anderen vatten post bij den stal en het achtergebouw, een ander bleef als schildwacht bij 't raam, dat in den
| |
| |
tuin uitzag, de overigen maakten voor 't huis plaats rust.
‘Gij zijt Esteban Lanz?’ vroeg Pisani op barschen toon, den boer stijf aanziende.
De Spanjaard knikte toestemmend.
‘Uw broeder Pedro is gedeserteerd en we zijn zeker, dat hij zich hier in huis verborgen houdt.’
‘Dat is niet zoo, sennor,’ antwoordde Lanz; ‘'t is nu al weken, dat ik niets van hem gehoord heb.’
‘Gelogen!’ riep de Italiaan dreigend. ‘Is hij hier niet, dan weet gij toch waar hij is. Ik wil niet veel praatjes met u maken, maar het huis doorzoeken, en als dit niet helpt, dan zal ik u wel aan 't spreken brengen. Hier, Paoli en Giovanni, blijft bij den gevangene en, wil hij ontsnappen, betaalt hem dan met de stukken.’
Met deze woorden betrad hij het huis, gevolgd door de overige soldaten.
Na verloop van eenige minuten liet zich het gegil van vrouwenstemmen vernemen. De Spanjaard fronste het voorhoofd en knarste op de tanden. Hij zag op zijn huis en vervolgens op de bajonetten zijner wachters met het oog van een man, die iets wanhopigs in zijn schild voert. Op dit oogenblik kwamen twee jonge schoone vrouwen de deur uitstormen, met de uitdrukking van schrik op het gelaat en door verscheiden soldaten op de hielen vervolgd. Eerst schenen zij voornemens, bij den Spanjaard bescherming te zoeken, doch, hem in 't oog krijgende, schenen zij besluiteloos.
‘Naar 't bosch, naar 't bosch,’ riep deze. ‘Bekommert u niet om mij.’
‘Ja, naar 't bosch met haar!’ lachte Pisani. ‘Ge kunt over een uur terugkomen, dan zullen wij wegzijn en kunt gij dezen hier begraven.’
| |
| |
En hij greep een geweer, trad op Lanz toe en zette dezen den loop op de borst.
‘Loopt! Loopt!’ riep deze nogmaals de vrouwen toe.
Heur dralen was haar nogtans reeds verderfelijk geweest en zij bevonden zich al spoedig weder in de handen der soldaten.
‘Komt,’ riep Pisani; ‘we hebben dat vrouwvolk noodig, om ons den weg te wijzen. Laat haar vooreerst met vreê, mannen!’
En de Italianen betraden opnieuw het huis, namen de vrouwen mede en dwongen haar, hun alle deuren te openenen en iederen hoek in huis te laten zien. Alles werd doorzocht, elk meubelstuk op zij geschoven, het hooi op zolder omgewoeld, doch geen spoor van den deserteur gevonden.
Toen zij na hunne vruchtelooze huiszoeking door de keuken kwamen, nam Pisani daar van een spijker een bos harskaarsen, zooals bij de Spaansche landlieden doorgaans gebruikt worden, en trad daarmeê op den gevangene toe.
‘Hebt ge u bedacht?’ vroeg hij. ‘Wilt ge ons den schuilhoek van uw broeder zeggen?’
‘Ik weet hem niet,’ antwoordde de boer barsch.
‘Ge hebt een slecht geheugen; we moeten zien dat wat op te frisschen,’ zei de sergeant en keek op de kaarsjes, die hij in de hand had.
Ik kan toch nooit zeggen, wat ik niet weet.’
‘Nous verrons,’ zeide Pisani.
Iedere hoek van de hoeve was nu doorzocht en de soldaten hadden zich om den Spanjaard verzameld, wiens vrouw en zuster hunne ruwe scherts bleek en sidderend aanhoorden. Een zak wijn was in huis gevonden; de soldaten openden dien en dronken er met volle teugen uit, zoodat zij meer
| |
| |
‘Wilt gij den deserteur uitleveren?’
| |
| |
en meer in een toestand geraakten, die tot elke gruweldaad bekwaam maakt.
‘Bindt hem!’ riep de sergeant, op Lanz wijzende.
De soldaten grepen den Spanjaard aan, die zich woedend verweerde, zich losrukte en naar zijn borstzak tastte. Zij wierpen zich opnieuw op hem. Daar stiet een hunner een kreet uit en tuimelde achterover, door een doodelijken steek getroffen. In de volgende minuut was Lanz echter ontwapend en het mes hem uit de hand gewrongen.
‘Sacre!’ kreet Pisani, den gevallene naderend. ‘Zijt gij zwaar gekwetst, Paolo?’ Met eene stuiptrekkende beweging wentelde de soldaat zich op zijde om. Het bloed sprong hem uit de wonde. Hij was dood.
‘Brigand!’ bulderde de sergeant den boer toe, die nu op den grond lag en door de hem onder houdende soldaten met vuisten in 't gezicht werd geslagen. ‘Dat zult ge mij betalen! Bindt hem aan de bank vast.’
Door de vereende inspanning van vier of vijf mannen werd Lanz in eene zittende houding vastgebonden. Zijne armen werden uitgerekt en op die wijze aan de leuning der bank vastgemaakt, dat hij zich niet verroeren kon. Toen dit gedaan was, haalde de sergeant een stuk touw uit den zak, sneed de kaarsen in stukken en begon die aan de vingers van den weerloozen gevangene te binden. Hiermeê gereed zijnde, begon hij wederom te vragen:
‘Waar is uw broeder?’
‘Ik weet het niet.’
‘Giovanni, haal een licht uit de keuken. - Waar is uw broeder?’
De gevangene gaf geen antwoord.
‘Voor de derde maal!’ riep Pisani. ‘Wilt gij den deserteur uitleveren?’
| |
| |
Zoo sprekende naderde hij met een vlammenden houtspaander, die een van zijn volk hem gebracht had, de brandbare stoffen, waarmeê de vingers van zijn ongelukkig offer omwoeld waren. Des Spanjaards gelaat werd bloedrood; hij klemde de lippen op elkander, maar hij gaf geen geluid, schoon hij denkelijk helsche pijn leed, daar de gesmolten hars hem bij de handen neêrliep en de huid in blaren deed optrekken.
‘Om Gods wil, genade!’ riepen de vrouwen en zochten tot den lijder door te dringen. De soldaten hielden haar nogtans tegen en dreven den spot met hare vertwijfeling.
‘Esteban! Mijn arme man!’ riep de knapste der beiden en wrong de handen. ‘Ik kan u zoo niet zien lijden; ik moet het zeggen.’
‘Ha, ha!’ spotte de sergeant; ‘ik dacht wel, dat er wat te verklappen viel.’
‘Geen woord, Mariana,’ sprak de man op barschen toon; ik voel geen pijn.
De ongelukkige vrouw zeeg op de knieën en sloeg de oogen ten hemel, terwijl zij hare lippen tot bidden bewoog. Daar tikte een der Italianen den sergeant op den arm en wees op een grooten boom, die dicht bij 't huis stond, welks dak hij met zijne lommerrijke takken overschaduwde. Er ritselde iets in de twijgen, dat men kwalijk aan den wind toeschrijven kon, en dat zich weldra door de verschijning van een man verklaarde. De soldaten juichten bij 't in het oog krijgen van den deserteur en richtten hunne geweren op hem. De vrouwen maakten van dit oogenblik gebruik en doofden in der ijl de vlam uit, die de handen van den heldhaftigen Spanjaard tot aan de polsen roosterde.
‘Vuur!’ riep de deserteur. ‘Vuur! want levend laat ik mij niet gevangen nemen.’
| |
| |
‘Dat niet!’ riep Pisani. ‘Mijne orders zijn, u levend te vangen; dat zal gebeuren en dus kom maar gauw omlaag, voordat ik het huis onder u laat aansteken.’
De deserteur bukte en haalde een geweer voor den dag, dat onder het riet van het dak verborgen was. Hij legde aan, drukte los en een kogel ging vlak door Pisani's chaco. Thans gaven een half dozijn van de Spanjaarden vuur, de Spanjaard sprong in de hoogte, viel weer op het dak en kwam als lijk naar beneden rollen.
Het tooneel, dat nu volgde, is te gruwelijk, om het te beschrijven, en toch was wat verder gebeurde tijdens den Franschen oorlog zulk eene zeldzaamheid niet. Door den dood van een hunner kameraden verbitterd en opgewonden door den sterken Catalonischen wijn gaven de soldaten zich aan beestachtigheden over, welke hun aanvoerder eer aanmoedigde dan te keer ging. Eerst toen zij hunne dierlijke drift en woede ten volle gekoeld hadden, namen zij den terugtocht aan. De boerenwoning, bij hunne aankomst zetel van een gelukkig, vredig huiselijk leven, was in een aschhoop verkeerd. Daar voor lagen de verminkte lijken der beiden vrouwen en drie kinderen, terwijl, op de bank vastgebonden, het bloedend en barbaarsch geteisterd, schoon nog levend lichaam van Esteban Lanz, die al deze gruwelen mede had moeten aanzien, uitgestrekt lag.
Het viel den onmenschlijken soldaten niet moeielijk, hunne handelwijze zoodanig voor te stellen, dat zij bij hunne terugkomst bij hun corps de straf ontgingen. Zij waren uitgezonden geworden, om in een wild deel des lands een deserteur op te vangen; zij hadden tegenstand ontmoet: dat bewees de dood van een hunner. Alzoo hadden zij gebruik van hunne wapens moeten maken en konden voor de gevolgen niet verantwoordelijk zijn. Ook was de daad niet
| |
| |
veel verschillend van wat schier dagelijks tusschen de Fransche soldaten en Spaansche boeren gebeurde, zoodat de officieren er weinig gewicht aan hechtten. Evenwel diende zij, om den gloeienden haat en de verbittering, welke de Cataloniërs tegen de vreemde onderdrukkers koesterden, nog te vermeerderen.
Sergeant Pisani, die aan het hoofd der manschappen had gestaan, werd kort na dit voorval tot loon voor eene dappere daad tot officier bevorderd en verliet na eenige maanden de Italiaansche brigade, om tot een cavallerieregement over te gaan,
Een jaar was na het hierboven medegedeelde verstreken. De groote troepenmacht, die in Catalonië stond, en het gematigde gedrag van maarschalk Suchet die er het kommando voerde, hadden bijgedragen, om deze provincie rustiger te maken, dan eenige andere in Spanje. Vele guerilla-benden waren verjaagd en die nog bestonden hielden zich stil, daar zij slechts zelden aanvallen waagden en dan in der ijl naar eenige naburige provincie de wijk namen. Er bleef intusschen eene hoewel blijkbaar niet talrijke partij, die den Franschen veel te doen gaf. Deze schaar, die bij gelegenheden door misnoegde boeren en smokkelaars versterkt werd en alsdan een koener streek waagde, was in 't algemeen wegens de beduidenis harer daden kenbaar, zoodat men van meening moest zijn, dat hare gewone sterkte slechts twee of drie man bedroeg. Dragonders, die depèches hadden over te brengen, werden neergeschoten, bedienden van officieren, die de paarden hunner meesters naar het wed voerden, het licht uitgeblazen, schildwachten op hun post vermoord.
Zoo iets viel dagelijks voor en soms nog wel iets van
| |
| |
meer belang. Twee of drie kleine piketten waren tot op den laatsten man door dolksteken om 't leven gebracht, afdeelingen van vier of vijf dragonders, die van 't fourageeren terugkeerden, werden door de nooit missende kogels der onzichtbare vijanden getroffen.
Geërgerd over zulken sluipmoord, had men meermalen troepen uitgezonden, om die guerilla's te verdrijven; men had ook wel gevangenen gemaakt, doch, naar het scheen nooit de rechten, want de daden van den ‘onzichtbaren vijand,’ gelijk de soldaten hem noemden, duurden voort.
Het was een uur na zonsopgang in de nette kleine stad Pora: de reveille was daareven geblazen en de officieren van het garnizoen wachtten reeds op hun ontbijt van rijst en varkensvleesch, waarmeê de koks van de compagnie juist bezig waren.
Aan de deur van een groot huis, dat tot soldatenwoning was ingericht en op het marktplein lag, stond een groepje soldaten, die, naar hunne heftige gebaren te oordeelen, een onderwerp van groot gewicht behandelden.
Met den dolk?’
‘Ja, met dolksteken vermoord, op zijn post, gisteren avond,’ sprak een hunner, tot antwoord op de hem gedane vraag. ‘En dat de knapste kerel van ons gansche bataillon, die op post nooit een oog toedeed. Sacre Dieu! geen een van ons is meer veilig, als dat zoo voortgaat. Die arme Jolibois! 't Spijt mij van hem.’
‘Ze moesten dien onzichtbaren opsporen,’ riep een ander soldaat, ‘te weten, als hij op te sporen is; maar, bij mijne arme ziel, hij is zeker geen mensch van vleesch en bloed. Niemand heeft hem ooit gezien, althans niemand, die nog leeft. Hij kwetst nooit iemand, maar doodt terstond. Zijn mes en zijne kogels missen nooit.’
| |
| |
Op dit oogenblik kwam een jong officier uit een huis op de andere zijde van het plein, sprak eenige woorden tot den hem volgenden ordonnanssergeant en sloeg eene naburige straat in. De sergeant naderde de soldaten.
‘Tiens, tiens!’ riep een; ‘daar is stellig eene order voor ons.’
‘Dat hebt gij geraden, jongens,’ zei de onderofficier; ‘en 't zal een ding van meer belang worden, dan gij denkt. Vijf en twintig man, die aan de beurt zijn, moeten zich dadelijk klaar maken. Luitenant Larose gaat binnen tien minuten met u op marsch en dus zorgt, dat gij bij de hand zijl.’
Na een kwartier verliet de afdeeling met den genoemden luitenant de stad. Gedurende een marsch van vier uren, in de brandende zon en op zandige paden, verdiepten de soldaten zich in gissingen omtrent het doel der expeditie, maar kwamen tot geene zekerheid, en ieder kon er het zijne van denken.
Na verloop van dien tijd kwamen zij bij eene kleine kapel van de heilige Maagd, opgericht bij de intrede van een pad, dat naar de diepte eener bergkloof afdaalde. Deze kapel scheen den officier tot wegwijzer te dienen, want hij ging op eenmaal van den rijweg af en begaf zich dieper in het gebergte. Dit steenachtig en oneffen pad een tijdlang gevolgd hebbende, zagen zij zich rondom door heuvels ingesloten en verloren de vlakte genoegzaam op 't zelfde oogenblik uit het gezicht, dat zij eene rotsachtige tafelvlakte in het oog kregen, waarop enkele huizen stonden. Bij 't eerste van deze huizen, dat grooter, dan de overige was en, naar een paar buiten de deur hangenden leege wijnzakken te oordeelen, op den rang van posada of herberg aanspraak maakte, liet de luitenant halt maken. Terwijl de soldaten uitrustten en naar hunne veldflesschen grepen, klom de officier eenige houten
| |
| |
‘bij den stoel van den der spelers stilstaande’
| |
| |
trappen op en trad in de woonkamer van deze afgelegen kroeg.
Vijf personen zaten daar bij elkander, - drie boeren of muilezeldrijvers, die met morsige kaarten op eene midden in 't vertrek staande tafel speelden en, toen de Franschman binnentrad, hem met juist niet zeer vriendelijke gezichten aankeken; verder de waardin, die bij den haard met koken bezig was, en eindelijk een man, die onder den breeden schoorsteenmantel zoo zat weggedoken, dat de binnenkomenden zijne wezenstrekken onmogelijk onderscheiden, konden.
De jonge krijgsman eischte een glas wijn en, terwijl de hospita dat inschonk, naderde hij al fluitende de tafel, waaraan de boeren zaten te spelen
‘'t Is een heete dag en een slechte weg,’ zei de officier met nadruk, bij den stoel van een der spelers stilstaande.
Men scheen 't niet noodig te achten, hierop te antwoorden, en een donker gezicht was al, wat de officier tot bescheid ontving. De stilte duurde eene poos lang voort; in 't eind vernam men een dof kuchje van den schoorsteenkant, en de man, die daar gezeten had, sukkelde, leunende op zijn stok, dien zijn mank gaan hem tot steun noodig maakte, de kamer uit. De officier keek hem, toen hij voorbijging, scherp aan; doch de andere scheen hoegenaamd geen acht op hem te slaan en verliet het huis. Vijf minuten later begaf ook het detachement zich weder op weg.
Toen zij aan 't einde van het ellendige dorp gekomen waren, riep de officier een man, die daar voor hem uit strompelde, driftig toe:
‘Holla, kameraad!’
De aangeroepene was geen ander, dan die de kroeg verlaten had, na met den officier een blik van verstandhouding
| |
| |
te hebben gewisseld. Het was een man van licht vijf en dertig jaar; zijne trekken waren scherp geteekend, zijn haar, tegen de Spaansche manier, kort afgesneden, zijne kleeding bestond uit grove stoffen.
Daar zijn gesprek met den officier niet in 't geheim plaats vond, zoo vernamen de soldaten al spoedig, dat zij uitgezonden waren, om den gevreesden guerilla, ‘den onzichtbare’ te vangen. De Spanjaard, die hun tot gids zou dienen, werd door enkelen voor een man, dien men voor een door de Fransche generaals gebruikten spion hield, herkend.
Nadat zij langer dan een uur bergop geklommen waren, leidde hij hen naar de bedding van een waterval, die in dit jaargetij droog en door hooge boomen overschaduwd was. Ettelijke honderd voeten boven deze kloof verhief zich een heuvel van zand en rots, waarover een klein beekje heenstroomde. Deze heuvel moest langs een zich kronkelend pad, dat zoo smal was, dat slechts man voor man daarop voortkon, beklommen worden.
‘Gij brengt ons langs vreemde wegen,’ zeide Larose tot zijn leidsman, toen zij op eenigen afstand van den waterval waren.
‘Zij, die wij zoeken, houden zich niet op 't vlakke veld of op den breeden rijweg,’ was 't antwoord. ‘Zijn wij dezen hollen weg door, dan ligt het ergste achter den rug. Maar ge moet dan uw volk toch wat rust geven; ze zijn aan zulk klauteren niet gewend. Rust hier een kwartiertje uit; ik wil vooruitgaan en 't veld verkennen.’
Het detachement zette de geweren in rotten, en de Spanjaard beklom, door zijn mank gaan eenigszins belemmerd, langzaam 't naar de beek opleidend pad. Boven gekomen, stond hij een oogenblik stil, wierp een blik op de beneden
| |
| |
wachtenden en verdween toen achter de hooge boomen.
De jonge officier, die hem nageoogd had, ontstelde. Het kwam hem voor, dat met den man eene vreemde verandering was voorgevallen, dat zijne houding op eenmaal krachtiger, forscher geworden was.
Voordat Larose nogtans tijd had, om hierover na te denken, hoorde men 't gerucht eener schermutseling in 't geboomte, en de wegwijzer riep om hulp.
De officier haastte zich, met zijn volk tot ontzet op te rukken, maar was den waterval nauwelijks tot op drie passen genaderd, toen een musketkogel hem doodelijk trof. Op dat eerste schot volgde een tweede, een derde, goed gemikt en op de onderofficieren gericht. Men zag de losbranding door de takken heen lichten en dampen, maar kon den schutter niet onderkennen. Bij 't verlies huns aanvoerders door een panischen schrik overvallen, vuurden de soldaten nog eens in 't wilde en trokken toen met hunne dooden af. Dat was nogtans niet, zonder dat zij verder bestookt werden, en er vielen nog meer van hen.
Nauwelijks had de laatste van hen zich van de noodlottige plaats verwijderd, of daar verscheen een man, die drie geweren op zijne schouders droeg. Snel en vlug daalde hij langs de stroombedding neer en verdween in het donker dennenhout, waaruit hij na weinige minuten zonder geweer weer te voorschijn kwam. Na op de plek, waar de Franschen gevallen waren en zich een kleine plas geronnen bloed gevormd had, een minuut of twee te hebben stilgestaan, verliet hij de kloof.
Het detachement hield bij het dorp halt, om zich een met ossen bespannen voertuig voor de dooden te verschaffen, waarna het verder trok. 't Werd reeds schemeravond, doch men verkoos liefst door te marcheeren en niet in deze ge- | |
| |
vaarlijke nabuurschap te blijven, daar men het garnizoen licht nog dezen nacht bereiken kon.
Toen de soldaten het dorp verlieten, vernamen zij een luid: ‘Holla! Hei!’ en ontdekten tot hunne verbazing hun wegwijzer, die hun achterna kwam hinken. Hij had er blijkbaar duchtig van gehad, want hij had zijn van bloed doorweekten zakdoek stevig om het hoofd gebonden.
De soldaten omringden hem en bestormden hem met vragen ten aanzien van 't voorgevallene en hoe hij den vijand ontkomen was. Hij wist daar slechts weinig van te zeggen.
Pas was hij daar in de bosschage, zoo berichtte hij, of daar kwam een kerel op hem toe, die hem met zijn geweerkolf een slag gaf, die hem achterover deed tuimelen, zoodat hij buiten kennis geraakte. De guerilla's, of wie zij waren, lieten hem voor dood liggen, want, toen hij weêr bij zijne zinnen kwam, was hij alleen geweest en de soldaten zoo spoedig mogelijk gevolgd.
‘Komaan,’ zeî de korporaal, die thans het kommando voerde, ‘ik ben maar blij, dat ge er weêr zijt. Ge moet meê naar Pora gaan, om alles te vertellen. Ik zelf kan weinig rapport geven, daar alles zoo gauw toeging en dat in zoo'n donkere bergkloof. Kruip daar maar boven op den wagen; want voor die dooden zijt ge zeker niet bang.’
‘Hingunamente (Volstrekt niet)!’ zeî de Spanjaard en plaatste zich er dood op zijn gemak.
Do zon was onder reeds en de soldaten, door 't langzaam rijden van de kar opgehouden, hadden nog slechts een gering deel van hun weg afgelegd, toen zij paardengetrappel vernamen en aldra eene afdeeling lichte cavallerie zich vertoonde.
‘Werda!’ riep de dragonderofficier. ‘Waar naar toe de marsch?’
| |
| |
De korporaal vertelde, wat was voorgevallen. De officier werd woedend, toen hij het door de infanterie geleden verlies vernam, en hoe zij zoo lafhartig voor den vijand, die toch maar uit een stuk of wat ellendige, beroerde boeren had kunnen bestaan, teruggedeinsd waren. Zijn paard stilhoudend, liet hij het volk voorbijtrekken, om de dooden eens op te nemen.
‘Dat is de wegwijzer,’ zeî de korporaal. ‘Hij hinkt en is bij de schermutseling gekwetst geraakt; daarom heb ik hem op den wagen opgenomen.’
‘Hm!’ mompelde de officier; ‘'t is zijn schuld, dat gij zoo zijt toegetakeld. - Holla, kerel! hoe hebt ge ons volk daar zoo in gevaar gebracht?’
De Spanjaard zweeg een minuut lang. De officier meende eerst, dat hij sliep, en stiet hem met de scheê van zijn sabel in den nek; doch een tweede blik door de donkerheid overtuigde hem, dat de ander ten volle wakker was en den vrager met wijdgeopende oogen aanstaarde.
‘Is de vent dan gek of dronken?’ donderde de officier. ‘Zeg dan ja of neen, ellendeling. Ge neemt op u, van ons volk naar den sluiphoek van dien ‘Onzichtbare’ te brengen, en laat de helft er van doodschieten. Weet ge wel, dat ik u aan den eersten den besten boom kan laten opknoopen, als ik een spoor van verraad merk?’
‘Zooals uwe heerlijkheid goedvindt,’ antwoordde de wegwijzer met zware basstem. ‘De schuld lag niet aan mij en 't is niet te laat om met uwe hulp de zaak weer goed te maken.’
‘Hoe zoo?’ vroeg de ander. Wat kan de cavallerie in de engten uitrichten, waar zich de guerilla's doorgaans ophouden?’
‘Veel,’ antwoordde de boer, ‘althans in dit geval. De on- | |
| |
zichtbare en zijn volk hebben dezen morgen de troepen teruggeslagen, en ze zulllen dus dezen avond of nacht geen tweeden aanval verwachten, en bij mijne kennis van het land en hunne gewone sluiphoeken kan ik met zekerheid zeggen, waar zij te vinden zijn. 't Is in een berghol, voor de ruiters licht toegankelijk, daar de weg langzaam oploopt. Ik zou al eer aan de infanteristen voorgeslagen hebben, hen daarheen te brengen, maar zij waren te vermoeid en daarenboven door hun verlies ontmoedigd.’
De dragonderofficier wierp een scherpen, wantrouwenden blik op den spreker en reed een tijdlang dicht bij den wagen aan. De Spanjaard roerde zich niet, maar vestigde zijne oogen op den officier, terwijl hij eene wederaanknooping van het gesprek scheen te wachten,
Nadat twee of drie minuten verloopen waren, begon hij zich echter langzaam en zonder gedruisch op te richten en naar de linker zijde van het voertuig over te buigen. In deze houding raakte hij bijna het paard, dat de officier bereed. Hij hief nu de rechterhand op, waarin een lang mes bliksemde, en bleef een oogenblik bewegingloos als een beeld, uitgenomen, dat eene woeste vreugde in zijne donkere oogen opvlamde.
Zijne hand sidderde onmerkbaar; eene seconde later zou zij hebben toegestooten.
‘Kan men dezen mensch vertrouwen, wat dunkt u?’ zeide de officier, terwijl hij eensklaps zijn paard aanspoorde en naar den korporaal reed, die aan het hoofd van zijn volk marcheerde.
‘De generaal schat hem zeer en heeft mij gezegd, dat hij meermalen goede diensten deed.’ Onze arme luitenant vertrouwde hem onbepaald.’
De officier keerde weder naar den wagen terug.
| |
| |
‘Als ik uw aanbod aannam, vriend, en op die schurkachtige guerilla's jacht maakte? Hoe ver moeten wij rijden en hoe wilt gij ons begeleiden? Niet op dezen wagen toch?’
De Spanjaard dacht een oogenblik na.
‘Eenige mijlen misschien, maar de weg is goed. Wat mij aangaat, laat een van uw volk afzitten. Ik ben niet zwaar gewond en zal zien te rijden.’
Goed,’ antwoordde de officier. ‘Doch luister,’ vervolgde hij; ‘we hebben nog iets af te spreken. Duizend livres zijn op den kop van dien Onzichtbare gesteld. Die prijs zal u uitbetaald worden, als gij hem vangt; maar ik verwacht de helft. Anders moogt gij hem zelf vangen of naar Tora terugkeeren, om misschien den kogel te krijgen, omdat gij het detachement in een hinderlaag hebt geleid.’
‘Dat neem ik aan dan,’ hernam de wegwijzer. ‘Verlaat u er op, wal belooning ik ook krijge, ik zal ze met u deelen.’
‘Dat is niet alles,’ zeide de officier; ‘ik vertrouw u menschen niet verder, dan ik u zie, en zal zorgen, dat gij mij in de donkerheid geen poets speelt. Bij den minsten schijn van verraad jaag ik u een kogel door de hersens.’
De Spanjaard antwoordde niet op deze bedreiging en maakte ook geene tegenwerping, toen men hem op 't paard zette en hem een strik om het polsgewricht bond, waarvan een sterke dragonder het andere eind vasthield. De officier zelf nam zijne plaats ter linker zijde van den wegwijzer, wees nog eens op zijne pistolen, gaf het parool en sloeg weer met zijne ruiters den weg naar het gebergte in.
De nacht werd door geene ster verlicht, toen de dragonders, na twee uren rijdens op binnenwegen, welker kronkelingen den gids geen oogenblik twijfelachtig maakten, een langen heuvel begonnen te beklimmen, die zich nogtans zoo
| |
| |
langzaam verhief, dat het den paarden weinig inspanning kostte. Zij besteedden nog bijna twee uren, om dezen berg te bestijgen. De officier begon ongeduldig te worden.
‘Wilt gij ons hier tot den morgen laten klimmen?’ vroeg hij, den gids wantrouwend aanziende; ‘of kunt gij uw woord niet gestand doen en vreest gij, daarvoor uit te komen?’
‘Neen, senor,’ antwoordde de Spanjaard met zachte stem. ‘Integendeel, wij zijn dicht bij de plaats, waar ik zeker ben, te vinden, wat ik zoek. Laat het volk stil zijn en in één gelid marcheeren, zoodat zij op één kommando klaar zijn, 't in galop te zetten, om den vijand te omsingelen. Als de guerilla's van onze nadering iets bespeurden, konden zij ons in de donkerheid nog ontsnappen.’
Aangemoedigd door het uitzicht op een snellen en gelukkigen afloop der expeditie, volgde de officier dit voorschrift. Zij bevonden zich nu op de hoogte van den berg. De bodem was vlak en met heide bewassen, wat maakte, dat men het getrappel der paardenhoeven niet vernemen kon.
‘Los veo!’ zeide de Spanjaard met holklinkende stem. ‘Ik zie hen! Daar gaat een man op en neer; dat is de schildwacht!’
‘Gij moet kattenoogen hebben,’ antwoordde de Fransche officier. ‘'t Is helsch, donker en ik kan pas den kop van mijn paard zien.’
‘Daar! Daar!’ riep de Spanjaard. ‘Kommandeer galop, senor, of ze ontkomen 't nog weer.’
‘Au galop!’ riep de Franschman, zijn sabel trekkende.
De dragonders drukten den rossen de sporen in de zijden en renden voort. Evenwel waren zij nog geen honderd passen ver gereden, toen het getrappel der paarden eensklaps ophield en een gil van vertwijfeling in den donkeren nacht
| |
| |
opging. Daaronder liet zich duidelijk een vreugdekreet vernemen. In het volgend oogenblik was alles stil.
Den volgenden morgen vertoonde zich een gruwelijk schouwspel aan de inwoners der kleine stad Benevent, die, door eenige landlieden er van verwittigd, in scharen kwamen toestroomen. Aan den voet van een afgrond lagen, ettelijke honderd voeten hoog, de lichamen van dertig dragonders met hunne paarden, de meesten dood, allen gruwelijk geteisterd. Een man in boerendracht bevond zich onder hen; hij was dood, maar zijne verstijfde vingers sloten nog vast om den hals eens Franschen officiers, dien hij waarschijnlijk in den doodsangst had vastgegrepen. Men herkende hem als een inwoner van een naburig dorp. Zijn naam was Esteban Lanz.
De weinige dragonders, die nog leefden, werden naar 't naaste Fransche garnizoen vervoerd. Zij berichtten, dat zij tot het vangen van eenige guerilla's waren uitgetrokken geweest en op 't oogenblik, dat zij die dachten te overrompelen, door hun, in de donkerheid zeker 't spoor bijster geraakten, wegwijzer over een afgrond waren geleid, die voor hen allen zoo verderfelijk was geworden.
Men zond eene afdeeling uit, om de ongelukkigen te begraven, en de lijken van den luitenant Pisani, die het detachement gekommandeerd had, van den wegwijzer en van drie en twintig dragonders werden in één kuil gelegd. De afgrond achter Benevent draagt nog heden den naam van Salto de los Franceses, d.i. Franschensprong,’ dien hij aan dit akelig voorval ontleende
Van stonden aan werd in Catalonië van den ‘Onzichtbare’ niets meer vernomen.
|
|