beiden keerden naar den vorst terug. ‘Kom aan, lees dan, en vertaal het ons eens,’ zeide de kalif, vol nieuwsgierigheid. Salem begon:
‘Mensch, gij, die dit vindt, prijs Allah voor zijne genade! Wie van het poeder uit deze doos snuift en daarbij zegt: Mutabor! kan zich in elk dier veranderen, en zal ook de taal der dieren verstaan. Wil hij weder de menschelijke gedaante aannemen, dan keere hij zich driemaal naar het oosten, en spreke weder datzelfde woord. Zorg echter, om, als gij veranderd zijt, niet te lagchen; want als gij lacht, is het tooverwoord vergeten, en blijft gij levenslang een dier.’
De Kalif wreef zich de handen van genoegen, liet Selim beloven, dat hij dit geheim trouw bewaren zou, en liet hem toen met een vorstelijk geschenk gaan.
Den volgenden dag sprak de kalif tot Mansor: ‘Kom, laat ons eene proef nemen. De doos met het poeder in den gordel stekende, gingen beiden buiten de stad, en zagen, bij een moeras komende, daar een ooijevaar staan. Ook boven in de lucht zweefde er een. “Wat dunkt u, Mansor, die beide ooijevaars houden een praatje zamen. Laat ons ons ook in ooijevaars veranderen.” Gezegd, gedaan. Beiden snoven en riepen Mutabor!’ Zij waren eensklaps in vogels veranderd. Verbaasd keken zij elkander aan.
Thans kwam de ooijevaar, die boven rondgevlogen had, bij den anderen ooijevaar aan het moeras neêrstrijken, en de kalif en Mansor kwamen nieuwsgierig nader. Inderdaad verstonden zij nu het volgende gesprek:
‘Goeden morgen, vrouw Langbeen!’
‘Insgelijks, lieve vrouw Klapperbek,’ antwoordde de andere ooijevaar.
‘Wilt ge eens meêproeven? Ik heb daar een lekker hagedisje.’
‘Dank je, ik heb al vijf dikke kikkers op; ik mag mij niet al te dik eten, want van middag moet ik voor de gasten van mijn papa dansen, die eene groote partij geeft,’ zeide de eerste ooijevaar, en begon terstond op de allerkluchtigste manier op de wieken heen en weêr te haspelen. De Kalif en Mansor