heid spoedig geheel vergeten. Trotsch, eigenzinnig en heerschzuchtig geworden, verachtte hij zijne vroegere makkers, en zijn voorspoed deed hem zelfs tegen de armen, die aan zijne deur klopten, hardvochtig en onbarmhartig worden. Alleen aan zijne bloem besteedde hij alle mogelijke zorg. De andere, op het oog niets vertoonende plant, had hij daarentegen lang verachtelijk in een hoek van zijn tuin neergesmeten. Daar had het gewas nu echter toevallig eene goede plaats gevonden, om te wortelen, en zich ongemerkt langs den muur uitgebreid. Treurig groeide het daar, en niemand wist iets van zijne verborgene kracht.
Het geen den jager zoo zeer begunstigd had, naderde thans echter spoedig zijn einde. Op zekeren dag vertoonde de hemel zich met donkere wolken bezet. Weldra verhief zich de storm; blaauwe bliksemstralen schoten sissend door de lucht, de donder rolde en ratelde; eindelijk viel een straal op het prachtige slot van den jager neer, en zette het spoedig in lichte laaije vlam. Slechts met moeite redde hij zijn leven; al, wat hij verder bezat, verbrandde tot asch.
Radeloos zwierf hij om de gloeijende puinhoopen rond; van al zijne rijkdommen verlangde hij niets te redden, dan alleen zijne wonderbloem, de bron van zijn geluk, en hij hoopte, dat de geheime kracht der plant aan de magt des vuurs weerstand zou hebben geboden. Spoedig echter vond hij den gloeijenden pot, maar van de plant zelve geen spoor meer. Diep verslagen verliet hij den bouwval, en zocht hulp en troost bij zijne vrienden. Deze wezen hem echter verachtelijk de deur; ook de armen, die hem om zijne hardheid haatten, verblijdden zich over zijn ongeluk, en smaalden hem en jouwden hem uit. Toen de gloed in de puinhoopen van zijn slot was uitgedoofd, bouwde hij eene ellendige hut van eenige half verbrande planken en balken, leefde van de vruchten van zijnen tuin, en geleek zoo een kluizenaar, die de menschen ontvlugt. Verdriet en spijt over zijn ongeluk, maar nog meer de beschuldigingen van zijn geweten maakten hem diep ongelukkig, en deden hem zijne dagen in treurigheid en moedeloosheid slijten.
Eens dreef de honger hem naar dien verwijderden hoek van zijn tuin, waar hij die tweede wonderplant verachtelijk had neergesmeten. Vol verbazing zag hij, dat het gewas zich hier langzamerhand uitgebreid