Na het maal nam hij een duchtig middagslaapje, en zoo kwam hij eerst tegen drie uren weer bij zijne sloot. Langzaam, alsof 't geen zier haast had, ging hij daar nu aan 't spitten en graven, dat hem echter spoedig verveelde. Hij ging dus maar weer wat in het groene gras zitten luieren, werkte daarna nog een poosje, en: ‘Gelukkig!’ riep hij, ‘daar luidt de klok al zes!’ nam zijn gereedschap op den rug, en slenterde zoo, onder het fluiten van een deuntje, naar huis.
Dat hij nu het eten al wederom niet vergat, kunt gij licht denken. En toen de boer en de vrouw des avonds t'huis kwamen, stond joris even welgemoed te rooken, alsof hij zijn dag opperbest besteed had en dus nu een rustigen vieravond mocht genieten.
Zoodra de boer zich verkleed had, wandelde hij nu eens naar de sloot, om te zien, hoe joris het gemaakt had. Maar o, kinderen! wat stond hij versteld, toen hij zag, hoe zijn knecht daar aan het dagdieven was geweest! Hij zeide er echter dien avond niets van; maar dacht: ‘Dat zal den luiaard geen voordeel wezen!’
Het geval wilde nu, dat het daags daarna juist de dag was, waarop de jonge knapen daar uit den