pijn niet verduurt,’ zeide hij, ‘zult gij al uw leven pijn moeten lijden, en een ellendige, gebrekkige stumper blijven.’
En begrijpt gij niet, dat de verstandige man daarin gelijk had, kinderen!
Dit ongeluk kostte aan de ouders al weder vrij wat angst en geld, en hendrik zelven veel bittere zuchten en tranen. Had deze nieuwe ramp den wilden jongen nu nog maar wijzer en voorzichtiger voor het vervolg gemankt: maar ach neen! Zoodra hij hersteld en de doorgestane pijn een weinig vergeten was, ging het al weder den ouden gang met hem.
Het liefste nu echter, dat hij deed, maar ook het allergevaarlijkste, dat hij doen kon, was het loopen achter wagens aan, die snel reden. Wel twintigmaal hadden zijne bezorgde ouders hem hiertegen gewaarschuwd en hem het vreeselijk ongeluk, dat daaruit ontstaan kon en bij menig kind reeds ontstaan was, voor oogen gehouden. Doch dat baatte niet. Hendriks dacht telkens: ‘Het is mij zoo menigmaal goed afgegaan: het zal wel weder goed gaan.’ Maar, ach, mijne kinderen! de onberaden knaap bedacht niet: dat