maal voor. Het bokje wou daar weer wat van afbijten. Maar voor de vierde maal trok Willem het koolblad heel gauw weg.
Nu evenwel werd het bokje woedend. Het deed eenige stappen achteruit, boog den kop een weinig naar beneden en rende zoo met alle geweld op den knaap los.
Willem sprong nu wel vlug achteruit, maar de stoot trof hem toch, en dat wel midden op den buik.
De stoot was zóó sterk, dat Willem niet op de been kon blijven, maar achterover viel. Ongelukkig echter stond achter hem een bak met natte kalk, want er waren juist metselaars in huis. Op dien bak viel Willem neer. De kalk spatte hoog op, met zoo'n bons was de kleine neergekomen.
En wat zag Willem er nu uit! Gruwelijk! Gruwelijk! Zijn zwart lakensch broekje droop van kalk; ook zijn buisje was vol kalk. De kalk was hem zelfs tot in de haren gespat.
Willem huilde allerjammerlijkst. Zijn moeder zei echter: ‘Jongetje, daar heb je nu je verdiende loon. Ik heb heel goed gezien, hoe lang je dat arme dier getergd en geplaagd hebt.’