De ondeugende kinderen(1852)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] De leugenaar. Vondt je ergens ooit een leugenaar, 't Was Wim; - doch altijd dacht hij maar: ‘Ei kom, wat jokken deert mij niet! Geen mensch, die 't aan mijn neusje ziet, Heb ik al soms gelogen.’ Eens vroeg hem zijne moeder wat; Wim loog weêr stout van dit en dat; Maar Lorretje riep van zijn stok: ‘Hoor me daar eens zoo'n jokkebrok! Wim, dat heb je gelogen.’ De poes kwam uit haar hoek vandaan, En hoorde pas Wims jokken aan, Of zij riep uit: ‘O wee, mevrouw, Geloof mijn eerlijk woord van Miaauw, Dat heeft Wim daar gelogen.’ Toen was toch Willem heel verplet En heeft het op een loop gezet; Maar bij de deur viel Sultan uit, En hield hem vast en blafte luid: ‘Foei, Wim, je hebt gelogen.’ [pagina 11] [p. 11] De knaap, van schrik en angst ontdaan, En zelfs vervolgd door hen en haan, Vlugt naar den tuin, maar daar ook hoort Hij van de vogels 't booze woord: ‘Foei, Wim, je hebt gelogen.’ In 't eind ontvlugtte hij de stad, Maar toen hij wat te rusten zat, Kwam op zijn neus een bromvlieg neêr En stak en zei hem keer op keer: ‘Foei, Wim, je hebt gelogen.’ Wim liep de gansche wereld rond, Schoon hij toch nergens ruste vond; Want waar hij kwam of wat hij deê, 't Was overal: ‘O wee, o wee, Baas Wim, je hebt gelogen!’ Vorige Volgende