De ondeugende kinderen(1852)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] De sloddervos. Als Sam des avonds slapen ging, En keek men eens zijn kamer rond, Dan was het een potsierlijk ding, Hoe men zijn boeltje liggen vond. Geen stuk lag op zijn regte steê, Maar alles regts en links verstrooid; Hier de ééne kous, en nommer twee Wat verder op den grond gegooid. Daar bij de kagchel lag de broek Met d'eenen schoen er naast geplakt, En ginder, in een andren hoek, Lag kiel en hoed, klets! neergesmakt. Wat heeft Sams vader toen gedaan? Die riep eens 's morgens Does, den hond, En trok 't beest al de kleêren aan, Die hij zoo schandlijk slingren vond. Kiel, broek, hoed.... Does kreeg alles aan: 't Stond hem heel mooi, schoon al wat stijf, Maar Sam bleef in zijn hemdje staan En kreeg van schrik de koorts op 't lijf. En toen nu 't uur van schoolgaan kwam, Toen moesten ze in dien vreemden staat, Does mooi gekleed, half nakend Sam, Zoo zaam, naar meester over straat. Daar gaat nu Sam, de sloddervos, In 't bloote hemd en schaamt zich zeer; Maar Does, de hond, stapt er op los, Als waar hij een wàt deftig heer. Vorige Volgende