‘Ja, maar wat heeft die leeuw u dan voor kwaad gedaan?’
‘Kom hier maar, papa, en zie,’ antwoordde de kleine jongen. ‘Daar heeft die oude booze leeuw een lammetje gevangen en dat bijt hij dood. Zie maar, hoe hij het met zijne klauwen vasthoudt en hoe hij het arme dier met zijne scherpe tanden in den nek pakt. Zie maar, hoe het lieve lammetje bloedt. Zou ik dien leelijken leeuw dan niet wat slaag geven?’
De vader lachte half, maar zei toen: ‘Ja, ja, de leeuw is een boos dier. Daarom zijn ook alle dieren, die met hem in de woestijn leven, bang voor hem.’
Zoo dikwijls de kleine Hugo later zijn prentenboek weer opnam, werd hij ook altijd boos, als hij den leeuw zag, die het arme lam verscheurde. Eens zij Hugo zelfs tot zijn vader: ‘Papa, knip toch liever het blad met dien leeuw uit mijn prentenboek. Ik mag dien ondeugenden leeuw niet meer zien.’
En de vader deed dat ook.