‘Och, al verlangt ge nog veel meer,’ riep het meisje. ‘Als ik het geven kan, wil ik het gaarne geven, als mijne moeder maar weer gezond wordt!’
‘Ja, ja, ge kunt het, mijn kind, als ge maar wilt,’ sprak de Fee.
‘Nu, wat verlangt ge dan van mij?’ vroeg het meisje.
‘Luister toe,’ antwoordde de Fee, ‘ge hebt thuis een klein geel kanarievogeltje, dat ge zeer liefhebt, omdat het zoo mooi zingt. Dat vogeltje moet ge mij geven. Dat is het eerste.
“Dan moet ge twintig dagen lang iederen avond, zoodra het donker wordt, in dit bosch komen en mij twaalf paddestoelen zoeken. Ge legt die paddestoelen hier op dezen steen, waarop ik zit. Ik kom ze dan afhalen en eet ze bij mijn avondboterham. Dat is dus het tweede, wat ik van u verlang.
En nu eindelijk het derde. Als uwe moeder weer gezond is, moet gij bij mij komen en mijne dienstmeid worden; maar ge moet een rond jaar bij mij blijven. En, dat zeg ik vooraf, ge zult van den morgen tot den avond terdeeg moeten arbeiden.
Nu zeg, lief kind, wilt ge mij dat alles beloven?”
Het meisje dacht een kort oogenblik na. Toen echter zei het vroolijk: “Ja, ja, ik beloof u alles, alles, als mijne arme moeder maar weer gezond wordt!” Ik wil zelfs twee jaren bij u als meid dienen. Maak mijne moeder maar gezond!’
Toen sprak de goede Fee: ‘Ik zie, dat ge een goed, braaf kind zijt. Ik zie, dat ge uwe moeder wezenlijk van harte liefhebt. En nu luister. Het was mij geen ernst, dat ge mij uw klein geel kanarievogeltje geven en paddestoelen zoeken en mijne dienstmeid worden zoudt. Ik wou maar alleen zien, of ge uwe moeder wezenlijk liefhadt. - Hier hebt ge drie kleine poedertjes. Geef daarvan aan uwe zieke moeder iederen morgen één om in te nemen. En als deze poedertjes