De gebroken vaas
(1877)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 8]
| |
[pagina 9]
| |
zei hare moeder haar, toch wat stil te zitten wat te doen; maar Hermine luisterde daar niet naar. Voordat de moeder het wist, was ze al weer de kamer uit en liep in den tuin of op straat rond, en liet zich in geene uren meer zien. Daar had de moeder veel verdriet van. Eens ging Hermine naar haar vriendinnetje Ida. Zij vond bij die nog meer kinderen. Allen zaten rondom eene kleine tafel, waren druk aan het breien en vertelden elkaar vertelseltjes. Hermine ging ook bij haar zitten en wou mee van het gezelschap wezen ‘Zeg,’ vroeg Ida, ‘waar heb je dan je breigoed, Hermine!’ - ‘Dat heb ik niet,’ antwoordde deze, ‘want ik kan nog niet breien en wil het ook niet leeren.’ Toen de andere kleine meisjes dat hoorden, schoven zij hare stoeltjes ver van Hermine weg, en zeiden: ‘Hoor Mientje, als je zoo bent en niet leeren wilt, dan willen wij ook niets met je te doen hebben.’ Hermine bleef stilletjes zitten en lachte. Kort daarna kwam ook Ida's moeder in de kamer en bracht een bord met kostelijke, mooie groote appels. Die zagen er zoo heerlijk uit, dat men lust kreeg er maar zoo in te happen. ‘Daar,’ zeide de moeder, ‘ieder, die braaf gewerkt heeft, krijgt er een van; maar die niets uitgevoerd heeft, krijgt niemendal.’ Toen deelde zij de appels onder de kinderen rond; maar Hermine kreeg niets en kon toekijken. Zij schaamde zich en ging stil naar huis. Daar verzocht zij aan hare moeder, haar ook naalden en breigaren te geven. Zij had het breien gauw geleerd, en als zij nu later weer naar Ida ging, mocht zij ook in den kring zitten en kreeg haar appel zoo goed als ieder ander. |
|