De Val.
‘Wees voorzichtig, loop zoo hard niet!’ riep de moeder Keetje na, die op een draf de deur uitrende. Keetje zag en hoorde niet. Eenige kennisjes van haar stonden voor een huis mekaar druk met sneeuwballen te gooien. Bij dat spelletje wou Keetje ook meedoen, en daarom liep zij zoo hard en onbezonnen. Reeds was zij dicht bij de jonge meisjes en riep al: ‘Ik doe mee! Ik doe mee!’ In haar haast zag zij echter niet, waar zij hare voeten zette, struikelde over een hoopje sneeuw, dat in den weg lag, viel en kwam met haar hoofd tegen een puntigen steen aan. Het roode bloed stroomde haar uit het voorhoofd over het gezicht, en zij bleef als dood op den grond liggen.
De buren moesten komen om Keetje op te richten en naar huis te dragen, want staan of loopen kon zij niet.
Wat schrikte de moeder, toen het onbezonnen kind zoo, bleek en bebloed, bij haar thuis werd gebracht.
Terstond werd de dokter geroepen. Hij legde een verband en zei, dat zij zich de eerste dagen vooral stil zou moeten houden.
Nu had zij veel pijn te lijden en moest stilletjes in de kamer blijven, terwijl buiten de kinderen vroolijk rondliepen, met sneeuwballen speelden en glijbaantjes maakten. Eene volle week wel mocht zij niet uitgaan, en toen zij eindelijk weer beter was, hield zij nog jaren lang een leelijk litteeken op het voorhoofd. In het vervolg was zij dan nu ook veel voorzichtiger, en kreeg zij door hare onbezonnenheid geene ongelukken meer.