nog achterna: ‘komt daar niet te dicht bij en gaat vooral niet op het ijs.’
De kinderen beloofden dit. Toen zij echter in den tuin kwamen, zagen zij den vijver geheel met ijs bedekt. Hij was zoo blank en glad als een spiegel en flinkerde in den zonneschijn
‘Hoor, Lize,’ zei Frits, ‘ik ga op het ijs, kom mee. Kijk maar, hoe glad het is en hoe heel sterk al. We willen er eventjes op staan.’ Lize weigerde. ‘Neen, neen!’ riep zij, ‘je moeder heeft het ons verboden en we hebben haar beloofd er niet op te gaan; het zou verkeerd wezen als wij het nu toch deden.’
Frits praatte nu evenwel zoo lang, dat Lize eindelijk eventjes haar eene voetje op het ijs zette. Omdat dit nu zoo mooi en zoo glad was, vergat zij alle waarschuwing en waagde zich daarop. De kinderen speelden eenigen tijd, maar op eens brak het ijs en stonden zij tot over de knieën in het water. Zij schreeuwden het uit en hadden veel moeite om er weer uit te komen. Op een drafje liepen zij naar huis.
‘Ge zijt toch niet op het ijs geweest?’ vroeg de moeder van Frits. ‘Neen, moesje,’ antwoordde Frits en liep schielijk weer de deur uit. Lize zei geen woord, kreeg eene kleur als bloed en schaamde zich. Zij ging naar hare moeder, vertelde haar, wat zij gedaan had, en beloofde het nooit weer te doen. Hare goede moeder vergaf haar, liet haar zich gauw ontkleeden en bracht haar te bed, opdat zij van het kou vatten niet ziek zou worden. Den volgenden morgen was Lize weer zoo gezond als een visch; maar Frits, de kleine leugenaar, moest vier weken te bed liggen en leelijke drankjes innemen.