geen vrede houden en gedurig kribben. Wat hebt ge dan nu weer gehad?’
Schreiend klaagde de een na den ander zijn nood.
‘Och, och!’ riep de moeder, toen zij alles gehoord had; ‘en moest ge daarom zoo krieuwen? Foei, ge moest verstandiger wezen. Weet je wat, speelt verder vandaag met de keuken en de pop, en morgen met het wagentje en de zweep, en nu, geeft mekaar de hand en zoent mekaar af. Kom, Frans, laat me eerst je gezicht eens afwasschen.’
Ze gaven mekaar de hand en beloofden nooit weer te krieuwen. Mama gaf hun suiker en brood; ze speelden den heelen dag met elkaar en verveelden zich geen oogenblik. 's Avonds, toen zij ontkleed werden, vroeg de moeder: ‘Hoe is het, hebt ge nu geen pret gehad? Is het niet veel beter, dat broer en zus niet krieuwen?’
‘O ja, mama,’ riepen beiden; ‘het is een heel plezierige dag geweest.’ En ze zoenden mekaar nog eens, dat het klapte.