met goud en juweelen uit, welke de Jood dadelijk als zijn eigendom herkende.
De ongelukkige Benedict wou zich nu vruchteloos op zijne onschuld beroepen. Hij werd in de gevangenis gebracht, op de pijnbank gespannen, en daar die pijn onmogelijk voor een mensch was uit te houden, bekende hij eindelijk de goddelooze daad, ofschoon hij daar toch part noch deel aan had. Zoo werd hij dan tot de galg veroordeeld en het vonnis zou al binnen drie dagen worden voltrokken.
Onderwijl bleef Rubezahl nog altijd in den omtrek rondzwerven, tot hij eens onder een lommerrijken boom een jong, hupsch meisje zag zitten, dat goed gekleed was, maar diep bedroefd scheen. ‘Wat scheelt er aan, lief kind?’ vroeg hij. ‘Zeg mij dat; misschien kan ik u wel helpen.’ Het meisje antwoordde eerst niet; maar barstte toen op eens in snikken uit en jammerde: ‘Och, mij kan niemand helpen! Ik heb den man van mijn hart vermoord en wil nu ook sterven!’ De berggeest, die zich nu als een deftig burgerman vertoonde, zag haar verwonderd aan en zei: ‘Gij zoudt iemand vermoord hebben? Dat is onmogelijk!’
‘Dan wil ik het u vertellen,’ zei het bedroefde meisje. En nu vertelde zij, dat zij was opgevoed met een buurmanszoon, die Benedict heette, en zij was in 't eind zijne verloofde bruid geworden. ‘Hij was zoo goed en zoo braaf, we hadden mekaar zoo hartelijk lief!’ riep zij uit; ‘maar nu ben ik daarvoor zijn moordenaar geworden, want ik heb hem verleid, straatroof te plegen, waarvoor de heeren van Hirschberg hem nu morgen - morgen al! willen laten ophangen.’
‘En hebt gij daar schuld aan?’ vroeg Rubezahl verbaasd.
‘Ja, ja,’ snikte zij; ‘want toen hij uit den vreemde terugkwam, en mij nu tot vrouw begeerde, zei ik: Neen, Benedict, nog niet; een zoo arm man trouw ik niet, als ge een volle beurs hebt, kom dan terug. - En zoo is hij heengegaan en heeft uit liefde tot mij zeker tot die booze daad besloten. Maar als hij sterft, dan wil ik nu ook sterven.’
‘Hoor, meisje,’ zei nu de berggeest met bewogen stem; ‘geen een van u beiden zal sterven. Uw Benedict is onschuldig en gij ook. Ga stilletjes weer naar huis en heb goeden moed; voor dat de zon ondergaat, zal de brave jongen vrij zijn, als een vogel in de lucht.’ En met die woorden was Rubezahl verdwenen. - -
De onschuldige Benedict zat ondertusschen nog altijd gevangen en met den dood voor oogen; maar de berggeest treuzelde niet en besloot, dadelijk tot zijne bevrijding over te gaan. Hij nam hiertoe de gedaante van een vromen monnik aan, ging naar Hirschberg en sprak daar den cipier van de gevangenis, die hem eerbiedig binnenliet.