Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7,82 MB)

Scans (58,36 MB)

ebook (10,69 MB)

XML (0,59 MB)

tekstbestand






Genre
proza
jeugdliteratuur

Subgenre
sprookje(s)


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur

Vorige Volgende
[p. 189]

De regenboog.

Het onweer was voorbijgetrokken. Naar 't oosten stapelden zich nog donkere donderbuien op en uit het westen lachte de avondzon door gescheurde wolken de verfrischte aarde toe. De regen viel nog maar zacht neer. Daarom kwamen de kinderen dan nu ook weer naar de tuin, waaruit de zware donderbui hen een poosje verdreven had.



illustratie

Hij droomde dat de brug prachtig stond opgebouwd.


O, wat was het daar heerlijk en frisch! De bloesems staken hunne kopjes op en wasemden de liefelijkste geuren uit; iedere bloem had een helder dropje in haar kelk, en men wist niet recht, of dat een regendroppel of een vreugdetraan was. En het gras glinsterde,

[p. 190]

en boomen, heesters en struiken flonkerden, als de zon ze bescheen, alsof ze met parels en diamanten behangen waren. De kevers en bijen en vlinders, die zich onder de bladen en in de bloesems verborgen hadden, kwamen weer voor den dag, zagen rond, of het onweer voorbij was, en vlogen dan gonzend weg, terwijl de muggen in den zonneschijn dansten. O, 't was heerlijk!

De kinderen juichten luid en liepen den tuin door naar het open veld. Daar verhief zich de leeuwerik en liet zijn gezang ten hemel stijgen. En zie daar, op eens stonden de kinderen stil en verstomden voor al de pracht en heerlijkheid, die zich daar aan hun oog vertoonde; want een groote, heldere regenboog was over den hemel uitgespannen en schitterde in de gloeiendste kleuren, paars en blauw, groen, geel en rood, en hij geleek eene wijde, wijde poort, met bonte lampen behangen en verlicht.

Stil en aandachtig zagen de kinderen dat heerlijk schouwspel een tijd lang aan en bemerkten niet, dat zij van den nog zacht vallenden regen nat werden; maar eindelijk kregen zij de spraak terug en begonnen de een dit, de ander dat te zeggen.

‘Maar wie zou die kostelijke poort toch wel gebouwd hebben?’ vroeg de kleine Johan den wat ouderen Hendrik.

En op geheimzinnigen toon antwoordde deze: ‘Dat heeft mij onze oude Dina verteld, toen ik onlangs met haar buiten wandelde. Dien heerlijken boog heeft onze Lieveheer gebouwd, en hij is eene brug waar langs de engeltjes uit den hemel neerkomen, als ze goede kinderen opzoeken en met die spelen willen. En dat is ook wel zeker waar, want onze oude Dina jokt nooit.’

‘En hebben die engeltjes dan ook wel eens met jou gespeeld?’ vroeg Johan verder.

‘Och neen,’ antwoordde Hendrik half beschaamd; ‘maar dat is, omdat ik soms nog wel eens wat stout en ondeugend ben.’

Toen het nu avond werd en de kleine Johan in zijn bedje lag, kon hij maar niet in slaap komen, want hij moest nog altijd aan de bonte brug en aan de engeltjes denken, en verlangde, dat zij bij hem komen en met hem spelen mochten. En als hij de oogen sloot, dan zag hij die schitterende brug; maar de engeltjes, die uit den hemel neerkomen, om goede, lieve kinderen op te zoeken en met die te spelen, die kon hij nergens te zien krijgen.

Eerst laat kwam de slaap en met den slaap de droom. Hij droomde, dat de brug prachtvol stond opgebouwd, gelijk hij haar wakend gezien had, en liefelijke kleine engelen met gouden vleugels zweefden daarover op en neer. Zij kwamen bij hem en kusten hem, en brachten hem mooie bloemen en zongen hem schoone liedjes voor en speelden met hem. Zijn klein hartje begon daarbij sneller te kloppen en de innige blijdschap kleurde hem de wangen hooger rood.

[p. 191]

Toen nu de moeder 's morgens was opgestaan, trad zij aan het bedje van haar lieveling, die in zijn slaap zoo vroolijk lachte, vouwde de handen, biddende, dat God hem altijd beschermen mocht, en drukte zachtjes een kus op zijne roode lippen.

Nu deed de kleine een oogenblik de heldere oogen open, zag zijne moeder vriendelijk aan, stak de armpjes naar haar uit en zei: ‘Daar heb ik u toch eindelijk, schoone engel, en nu moet gij altijd bij mij blijven. Ik wil ook altijd goed en braaf zijn, zoodat gij nooit weer van mij wegvliegt.’

Zoo sprak het kind half in den droom en sloot toen dadelijk de oogen weer. De moeder zat nog lang aan zijn bedje en was recht gelukkig.


Vorige Volgende