man was dood, maar daarvoor had zij twee buitengewoon schoone dochters. De oudste werd om hare leliewitte kleur Blanca genoemd, terwijl de jongste, die blozende wangen en rozeroode lippen had, Rosalinda heette. Op een goeden dag zat vrouw Trude voor hare deur te spinnen, en daar zag zij een stokoud moedertje op haar kruk voorbij strompelen. ‘Ge zijt zeker heel moe, vrouwtje,’ sprak zij tot de oude sloof; ‘kom, ga een ommezientje bij me zitten en rust wat.’ Vervolgens riep zij hare dochters, om een stoel te brengen. Rosalinda liep dadelijk heen, want ze was een vriendelijk, gedienstig meisje. ‘Ge zult misschien ook wel honger en dorst hebben,’ zei vrouw Trude. ‘Och ja,’ zeide het moedertje; ‘ik wou wel, dat ge mij wat te eten en te drinken woudt geven.’ - ‘Het beste, dat ik in huis heb, kunt ge krijgen,’ antwoordde vrouw Trude; ‘maar daar ik zelf arm ben, kan ik u maar een eenvoudig maaltje geven.’
De oudste dochter dekte de tafel, terwijl de moeder brood, boter en kaas uit de kast haalde. De vriendelijke Rosalinda bracht een kom met kostelijke melk. Toen de oude had plaats genomen, zeide de moeder: ‘Blanca, kind, zou je nu ook nog niet een mandje vol pruimen uit den tuin willen halen?’ Dat beviel echter Blanca volstrekt niet, en ze ging morrend en brommend den tuin in en zei: ‘'t Is me wat moois, dat ik nu ook nog van mijn kostelijke pruimen aan zoo'n leelijke landloopster moet geven!’ Evenwel durfde ze niet tegenspreken, schoon ze, toen ze de vruchten binnenbracht, haar spijt maar moeielijk verbergen kon. Rosalinda daarentegen zei: ‘Mijn hoentje heeft daar zoo pas een ei gelegd, en als 't moedertje trek heeft, wil ik haar dat gauw gaan halen.’ Terstond liep zij heen en kwam spoedig met het ei terug. Maar, o wonder! juist toen ze het ei voor 't oude wijfje neerleggen wou, veranderde dit in eene wonderschoone dame, keerde zich tot de moeder en sprak: ‘Ik heb lang al gezien, wat goede, brave vrouw gij zijt, en ben nu gekomen om uwe beide dochters daarvoor naar recht en billijkheid te beloonen. De oudste zal nog eens eene koningin worden; de jongste zal een landman tot man krijgen.’ Hierop raakte zij het huisje met haar kruk aan, en terstond was dit nu in eene allerliefste boerenplaats veranderd.
‘Dit, Rosalinda, is uw deel. Ik geloof, dat ik u nu gegeven heb, wat ieder voor zich 't allerliefst wenschte.’ Zoo sprak de tooveres en verdween. Moeder en dochters stonden natuurlijk niet weinig verwonderd. Toen zij echter wat van de eerste verbaasdheid bekomen waren, bekeken zij het huis van onder tot boven en konden de nette inrichting en de zindelijkheid overal niet genoeg roemen. De stoelen en tafels, hoewel van gewoon hout, waren zoo blinkend gewreven, dat men zich er wel haast in spiegelen kon. Het beddegoed was wit als sneeuw. Nadat zij hier al de pracht en heerlijkheid bewonderd