hoek voor den dag en blafte. De kat maakte een hoogen rug en schreeuwde: Miauw! De kanarievogel begon in zijn kooitje te zingen, en de vader kwam uit de kamer daarnaast en vroeg: ‘Wat is me dat hier voor een leven en geweld?’
‘Nu zie, wat je aangericht hebt, Fransje!’ zeide de moeder; ‘je hebt nog geen trommel en brengt al het heele huis op stelten. Wat zou het eerst wezen, als je wezenlijk een trommel hadt?’
‘Ja dan - dan!’ zei Frans; ‘dan zou 'k alleen in den tuin of ver van huis trommelen, als we soldaatje spelen, Piet, Willem, Jan en ik.’
‘Je zoudt dus nooit binnen de deur trommelen en 't heele huis niet weer zoo in oproer brengen, als ge nu gedaan hebt?’ vroeg de vader.
‘Neen, heusch niet!’ zeide Frans.
‘En als het toch gebeurde?’ vroeg de vader.
‘Dan kon u mij de trom weer afnemen,’ zei Frans.
‘Top!’ zei de vader; ‘dan heb ik er niets tegen, dat Sinterklaas je een trommel brengt. Maar onthoud, jongen, wat de afspraak is.’
Op Sinterklaasmorgen heeft Frans dan ook wezenlijk een trommel gekregen, en dat wel een heel mooie. Wat was onze maat blij! Maar toen al gauw werd hij stil, keek nu eens de trom, dan weer zijn vader aan en zuchtte - heel, heel diep.
‘Bevalt ze je niet? Je lijkt wel bedroefd,’ zeide de vader.
‘Och ja,’ zei Frans; ‘want 'k weet nog niet eens of ze goed bomt; en in huis mag ik niet trommelen.’
‘Nu, dan mag je voor ditmaal hier je trommel eens probeeren,’ zeide de vader.