Te goed is niet goed.
‘Och, kon ik maar alle dag zulk lekker suikergoed eten!’ zeide Betje tot hare moeder. ‘O, dat zou een heerlijk leventje wezen - 's morgens, 's middags en 's avonds, altijd van dat lekkere suikergoed!’
‘Ik wil dan je wensch vervullen,’ antwoordde de moeder lachend, ‘mits ge mij ook belooft, dat ge niet anders zult eten, dan suikergoed.’
‘O ja,’ zei het meisje, ‘dat beloof ik heel graag. 'k Laat boterham, aardappels, vleesch, groente en alle andere eten graag staan, als ik maar altijd lekkers kan krijgen.’
Betje kreeg nu niets dan lekkers. Den eersten dag smaakte dat haar kostelijk. Den tweeden dag beviel het haar al niet zoo bijzonder goed meer. Op den derden dag voelde Betje zich ongesteld; ze had nergens trek meer aan, en dat zoete goed vooral stond haar erg tegen. Op den vierden dag zei ze beschaamd: