De vreemde knaap.
Daar was eens eene heele arme vrouw, en die had een zoontje, en dat zoontje heette Benno. De vader was dood en de moeder kon niet zooveel verdienen, als zij voor zich en haar kind noodig had. Maar Benno was een vroolijke knaap, die niet licht treurig werd, als hij maar droog brood had. Op een avond evenwel, toen hij naar huis kwam, lag zijne moeder ziek op haar bed. Nu kwamen Benno de tranen in de oogen, hij ging stil bij moeke's bed zitten, nam hare hand en hield die in de zijne. Zoo zat hij daar bijna den geheelen nacht, schoof zijne moeder van tijd tot tijd het hoofdkussen terecht, en haalde haar nu en dan een teug frisch water.
Maar de nacht ging voorbij, en toen de morgen kwam, was de moeder nog niet beter, en zij begon bitter te schreien.
En Benno vroeg: ‘Moeder, waarom schreit gij zoo?’
Toen antwoordde de moeder: ‘Zoo lang ik nog gezond was, kon ik je 's morgens nog wat te eten geven en den kost verdienen; maar nu heb ik niets voor je, en daarom moet ik schreien.’
Nu kon de knaap zich niet langer inhouden, maar liep naar buiten en knielde onder den boom voor het huis neer. De tranen rolden hem over de wangen, en hij schreide bitter en riep: ‘Och, als mijn moedertje sterft, wat moet ik dan aanvangen? Ik wil zelf gaarne