Het zieke kind en het engeltje.
Een goed, braaf kind was ziek en lag op haar bedje. De moeder zat altijd bij haar, over dag en bij nacht, en gaf haar medicijnen of wat te drinken, en schudde haar kussentje op, als dat niet goed lag, en vertelde haar van allerlei, en droogde haar de tranen, als pijn of benauwdheid het arme meisje deed schreien. Maar eindelijk was de moeder moe geworden van het lange waken. Ze kon de oogen niet langer open houden en raakte vast in slaap.
Nu kreeg het kind dorst en zou graag wat gedronken hebben; maar omdat het de moeder zoo gerust in slaap zag, wilde het die niet wekken en leed liever wat dorst dan dat het geschreid had. Daar kwam echter een engeltje het venster voorbij vliegen en zag het kind, hoe het zoo geduldig was en zijne moeder zoo liefhad. En toen kwam het engeltje naar binnen en haalde een zilveren fleschje uit zijn kleed. Daar was kostelijke medicijn in, die ook tegelijk den dorst stilde.
Het engeltje trad met dat fleschje aan 't bed en zeide: ‘Lief kind, ge hebt dorst, dat zie ik. Kom drink eens uit mijn fleschje, dan wordt ge ook spoedig weer gezond.’