zeer daarnaar terug. Eindelijk zei het tot de vrouw: ‘Ik heb wensch naar huis gekregen en kan hier niet langer blijven.’ - Vrouw Holle zei: ‘Dat spijt me; maar omdat ge mij zoo trouw gediend hebt, wil ik zelve je weer terugbrengen.’ Dus nam zij dan het meisje bij de hand en bracht het voor eene groote poort. Die werd open gedaan, en toen het meisje er onder stond, viel een dichte gouden regen, en al het goud bleef aan haar zitten, totdat zij er heelendal mee overdekt was. ‘Dat moogt gij hebben, omdat ge zoo vlijtig en oppassend zijt geweest,’ zeide vrouw Holle. Daarop werd de poort gesloten, en het meisje was weer boven op de wereld. Dus ging zij naar huis tot hare moeder en werd, omdat zij zoo met goud overdekt was, goed opgenomen.
Toen de moeder hoorde, hoe haar leelijke dochter aan al dien rijkdom gekomen was, wou zij aan hare mooie luie gaarne hetzelfde geluk bezorgen, en moest deze zich dus ook in den put laten neervallen. Zij werd ook flauw, evenals hare zuster, en lag, toen zij weer bijkwam, op dezelfde groene weide, waarop zij langzaam voortwandelde. Toen zij bij den bakoven kwam, schreeuwde het brood weer: ‘Och, haal me er uit! haal me er uit! want anders verbrand ik.’ - Maar de luie antwoordde: ‘Ik heb geen lust, om mij vuil te maken,’ en stapte door. Spoedig kwam zij bij den appelboom en die riep: ‘Och, schud mij! schud mij toch! want al de appels zijn rijp.’ De luie antwoordde: ‘Neen, want dan kon me licht eene harde appel op het hoofd vallen,’ en zoo ging ze verder.
Toen zij nu bij het huis van vrouw Holle kwam, was zij niet bang voor hare groote tanden, omdat ze