Mina en Frits.
De moeder had op een dag geen boter en geen eieren meer in huis en wou toen maar eens zelve naar de markt gaan, om wat voorraad op te doen. Mientje wou graag meegaan; maar de moeder zei: ‘Je bent nog te klein, en op de markt is te veel drukte van menschen, boerenwagens en paarden, zoodat je licht een ongeluk kondt krijgen. Blijf dus liever stil thuis en speel met je pop tot ik weerom ben. Ga ook niet de kamer uit; want dan kon je wel eens door het kelderluik vallen.’
Toen de moeder een poosje weg was, kwam buurmans Frits, een heel wilde jongen, aan het venster, dat de moeder open had gelaten, en riep: ‘Mientje, kom gauw buiten; dan willen we op 't kerkhof wat gaan spelen.’
‘Neen,’ zeide Mientje, ‘dat heeft moeder mij verboden; ik moet hier blijven, tot ze weer van de markt thuis komt.’
‘Och, wat zou dat!’ riep Frits. ‘Kom maar gerust mee, en dan zul je de mooie prent van mij hebben, die 'k je gisteren heb laten zien.’
‘Neen, ik kom niet,’ zei Mientje, ‘voordat moeder weer hier is.
‘Toe, wees maar niet gek,’ zeide Frits. ‘Ik moest ook thuis blijven, heeft mijne moeder gezeid, en ik ben toch weggeloopen. Wat kan 't schelen, dat moeder een beetje knort?’