en de ouden brengen hun voêr. Wacht, dat moet ik eens nader bekijken,’ riep hij, klauterde in den boom op, kroop van tak tot tak en was weldra boven bij het nest. Hij steekt
er zijne hand in, pakt een van de vogeltjes en wil ook nog de andere nemen; maar krak! krak! daar brak de tak, waarop hij stond, en Joost tuimelde van den boom neer in eene sloot, waarin veel modder was. Daar hadt ge moeten zien, hoe de deugniet er uitzag, toen hij na veel moeite en gespartel eindelijk behouden op den kant kwam.
Of zijne moeder wel een heel vriendelijk gezicht zette, toen hij beslijkt, bemodderd en kletsnat naar huis kwam sjokken?