haald. Het lammetje liep al verder het bosch in en toen het naar de kudde terug wou, kon het den weg niet meer vinden. Het blaatte en riep; maar de herder en zijn hond hoorden dat niet, omdat ze al veel te ver weg waren. Om uit het bosch te komen, liep het al verder en verder, werd gedurig meer angstig en benauwd en als lammetjes schreien konden, dan zou het zeker tranen met tuiten hebben geschreid.
Eindelijk kwam het op eene plaats in het bosch, waar het onder de zware denneboomen zoo donker als de nacht was; en daar onder het dichte geboomte woonde een wolf. Toen die het lammetje blaten hoorde, sprong hij voor den dag, pakte het arme diertje met zijne scherpe tanden en vrat het op.
Zoo liet het lam zijn leven,
Zijn wol stoof in het rond; -
Och was het maar gebleven