over heen hebben gesprongen. Zijne moeder had dat al een poosje gezien, en het beviel haar volstrekt niet. Hoe licht had haar kind een ongeluk kunnen krijgen! ‘Kind, wees zoo wild niet!’ riep zij haar lammetje toe. ‘Kind, wees voorzichtig, of ge komt nog te vallen en zult hals of beenen breken.’
Doch het moedwillig ding luisterde niet naar wat zijne moeder hem zei, maar werd nog al wilder, klauterde overal bij op en kwam er dan weer met één sprong bij neer. Daar eindelijk komt het bij een grooten steen en wil daar over heenwippen. Het springt, het valt, het breekt een been, het kan niet weer opstaan. Och, wat het toen blaatte, jammerde en kermde! De moeder kwam dadelijk toe; maar kon haar kleintje niet helpen. 't Moest blijven liggen, tot de herder kwam die het 's avonds op zijn schouder nam en het naar den slager bracht, die het slachtte en het vleesch verkocht.