‘Maar, lieve Line, schrei toch niet altijd,’ ried hare moeder, die haar weer zoo bitter bedroefd vond. ‘Zie,’ sprak deze, ‘het is eigenlijk zoo heel erg niet met uw oog. De dokter zegt, dat het binnen eene maand weer zal zijn alsof er niets gebeurd was. En dan, ge hebt er weinig pijn aan, dus doe mij nu het genoegen en verzet u een beetje tegen dat verdriet.’
‘Och, maar ik denk niet aan mijne oogen,’ verzekerde Line, ‘het is maar.... mama.... het spijt mij zoo, dat ik niet beter naar uw goeden raad heb geluisterd. Ik heb weer geklikt en nu houdt niemand meer van mij. Victor niet en de anderen stellig ook niet.’
De moeder schudde het hoofd eens. ‘Maar wat hebt ge dan toch eigenlijk gedaan?’ vroeg deze. Zij wist wel wat er gebeurd was, maar niet precies hoe het gekomen was.
‘Och,’ vertelde Line, ‘ik liep met Willem naar het koetshuis, daar hing iets aan een spijker. Ik vroeg: ‘wat is dat?’ en Willem zeide: ‘dat's een boog. Daar kan ik heel ver mede schieten, maar papa heeft hem mij laatst afgenomen en zoo hoog opgehangen, omdat ik op een kip wou mikken.’
‘En toen nam Willem hem toch?’ vroeg de moeder.
‘Ja, en raakte mij,’ vertelde Line verder, ‘maar ik had daarom niet behoeven te zeggen dat hij het gedaan had. O, mama, mama, het spijt mij zoo.’
‘Het spijt mij ook erg dat ge pijn hebt, mijn kind,’ zeide de moeder, ‘maar als ge daardoor werkelijk genezen zijt van een leelijk gebrek, dan zou ik mij verheugen over dit ongeluk, want de dokter heeft mij nog hedenmorgen gezegd dat uwe oogen al weer begonnen te beteren.’
Eenige dagen na dit gesprek ging Line weer met hare moeder naar haar eigen huis terug. Nu Line toch niet buiten mocht loopen in het zonnelicht, dacht men dat het beter voor haar was in huis, waar ze met hare jongere broertjes en zusjes kon spelen. Daarbij tante kreeg het druk, want zij moest zorgen voor de uitrusting van Victor. Er was eensklaps een plan opgekomen, dat deze een zeereisje zou maken met een oom van hem, die koopvaardij-kapitein was. Hij kon dan eens zien hoe het zeeleven hem beviel.
Men kan nagaan hoe druk Victor het had, hij liep heen en weer om er iedereen alles van te vertellen en moest bedenken, wie voor zijn tuintje, zijne duiven en konijnen zou zorgen en aan wien hij de bijzondere zorg voor zijn ezel zou opdragen.
Door al die beredderingen dacht hij geheel niet aan Line, maar deze betreurde het zooveel te meer dat Victor haar niets van dat alles kwam vertellen.
Op den dag dat ze wegging, was ze bitter bedroefd, en al zei tante ook: ‘het volgende jaar vooral terugkomen, Line,’ zij dacht maar aan al wat er gebeurd was.
‘Victor, ik zal nooit in mijn leven weer klikken,’ zeide zij met bevende lippen. Maar Vic hoorde het niet, want hij keek meer naar de paarden en den koetsier dan naar zijn nichtje.
‘Vic, Line zegt je vaarwel,’ zeide zijne moeder.
‘O, zoo, dag Line,’ riep hij. ‘Beterschap met je oogen, hoor.’
En toen reed het rijtuig weg en kort daarna verliet Victor ook de ouderlijke woning om met zijn oom ver weg te varen.