Slaperige Eva. V.
Wie het laatste prentje van dit boek bekijkt ziet daarop; heel in de verte de koetsiers, die al met de rijtuigen staan te wachten op de jonge gasten, wier wangetjes roodgekleurd zijn door de pret en het late naar bed gaan. Dan de knechts en kindermeiden, die met de koetsen en vigelanten meegekomen zijn en er de kleintjes nu goed warm instoppen, terwijl de grooteren zichzelven en elkander helpen.
En eindelijk ziet men in het hoekje op de trap Evangeline staan.
Toen ze den volgenden morgen wakker werd was dit het laatste dat zij zichzelve herinneren kon. Hoe het verder was gegaan, dat wist zij niet. Hoe ze boven was gekomen en hoe ze uitgekleed en te bed was geraakt, hoe ze ook dacht, ze kon het maar niet bedenken.
En geen wonder!
‘Dag Eva, dag Evangeline, ik wou dat het morgen maar weer je verjaardag was! Wat hadden wij een pret! Hoe laat is het wel?’ deze en dergelijke uitroepen hoorde Eva de vertrekkende Engelsche gasten roepen en zij zag mantels en kapjes en allerlei gescharrel, maar het was haar niet meer mogelijk om daar lang naar te staan kijken. Ze was nog nooit in haar leven zoo laat naar bed gegaan en de voetjes, die al zoo vroeg op den dag aan het trippelen waren geweest, wilden eindelijk wel eens rusten. Het scheen Eva toe, alsof die voeten zeiden: ‘wij kunnen je nu waarlijk niet langer dienen,’ en daarom ging de kleine meid zitten op de trap.
Maar toen scheen het hoofd ook op eens zoo zwaar te worden dat het een steuntje noodig had, en half zonder dat Eva het wist, leunde het zware hoofdje tegen de leuning der trap aan, en toen kwam het slaapmannetje en drukte de oogjes dicht.
En nog voordat de laatste gasten het voorportaal verlaten hadden sliep de kleine jarige zoo gerust, alsof ze in haar bedje lag.
‘Wat is dat, Evangeline?’ vroeg oom, doch toen hij zag dat ze sliep, nam hij haar zacht in zijne armen en droeg haar naar boven.
‘Kijk eens,’ zeide hij, ‘daar is de slapende prinses.’