Eene wandeling langs de kermis
(1880)–Reinoudina de Goeje– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
‘Kermis houden en geen poffertjes eten - dat gaat toch niet,’ had tante al een paar malen gezegd en stelde daarna voor, toen ze nu uit het spel kwamen, eens naar de poffertjesen beignetskramen te gaan. Een warme, vettige lucht kwam hun in de buurt van die kramen te gemoet. ‘Dat riekt goed,’ zeide Bram, eens opsnuivende. ‘Ja,’ vond ook Katootje, doch Anna was het niet met hen eens. Zij vond die lucht volstrekt niet lekker en ze zou eigenlijk liever niet in een van die kramen zijn gegaan. Maar men kan niet altijd doen of laten wat men het liefst doet of laat en zoo duurde het dan ook niet lang of zij zat in een kamertje van de grootste poffertjeskraam, met een bord vol poffertjes voor zich, doch hoeveel moeite zij zich ook gaf om ze op te eten, het lukte haar niet. Het bordje van Bram was al geheel, en dat van Kato half leeg, voor dat Anna er nog geproefd had, en toen haar broer haar aanbood of hij haar helpen wilde, schoof ze hem spoedig hare geheele portie toe en zeide; ‘eet alles maar op.’ Tante gaf haar wat Eau-de-Cologne en waschte haar hoofdje daar eens mede en dat beviel haar heel wat beter, dat verfrischte, zij hield den zakdoek voor den neus totdat ze weer buiten waren en verheugde zich, toen ze uit de buurt der bakkramen weg waren. Ze had niet eens lust om goed te luisteren toen tante haar vroeg of ze liever beignets of iets anders wilde hebben. ‘Dank, dank,’ antwoordde zij haastig om toch maar spoedig weg te komen. Ze wilde er haar leven geheel niet meer aan denken. Maar op eens hoorden ze een gil en bleven staan. Hoe akelig! daar was een kiezentrekker, die een groote kies liet kijken welke hij daar juist een man had uitgetrokken. ‘Heeren en dames, boeren en burgerlui, komt bij mij als ge kiespijn hebt.’ ‘Kijk eens: een kies met drie wortels, werd door mij zoo goed als weggeblazen,’ riep hij en vertelde wonderen van de verbazende handigheid, waarmee hij ieder hielp die iets mankeerde. ‘Geen kiespijn meer, geen kiespijn meer,’ riep hij, terwijl hij recht overeind stond in een groote oude tilbury, met een paard bespannen. Hij droeg een soort van helm op zijn hoofd, met veelkleurige voeren en was geheel opgetogen over alles wat hij al gedaan had en nog doen zou. Met open mond en ooren stonden velen te luisteren en te kijken naar den man, die naast hem zat en nog kreunde van de pijn, welke hem het trekken had gedaan. Hij had op dit oogenblik volstrekt geen pret en daar Bram en zijn zusjes even weinig lust hadden als hunne tante om nog meer menschen te zien die pijn hadden, haastten zij zich uit het gedrang te komen en gingen verder. |
|