Eene wandeling langs de kermis
(1880)–Reinoudina de Goeje– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
[pagina 17]
| |
‘Waar gaan we nu been?’ vroeg Bram en Annatje hoopte dat tante zou antwoorden: ‘naar huis,’ maar dit gebeurde toch nog niet zoo dadelijk. Tante wilde eerst nog een aardigheidje koopen dat het neefje en de nichtjes als een gedachtenis aan dezen kermisdag konden meênemen en daarom werd er nu nog eens gewandeld langs de kramen, waarin poppen, wagentjes en allerlei ander speelgoed was uitgestald. Hier mochten zij allen iets uitkiezen en al was het lang niet gemakkelijk om te bedenken wat zij het liefst hadden - eindelijk werd er dan toch een keuze gedaan. Bram kreeg een horloge met een heele mooie, breede ketting. Kato een pop in balcostuum en Anna een portefeuille. Verheugd stapten zij voort met hunne presentjes, toen ze op eens bij een vlaggenkraam kwamen, die er zoo verleidelijk uitzag met al die mooie heldere kleuren, dat al de kermisklanten een kleinere of grootere vlag kochten en Bram op eens uitriep: ‘hé, als ik nu mijn horloge nog niet had .....’ ‘Wat dan?’ vroeg tante. ‘Wel,’ antwoordde Bram, ‘dan kocht ik een vlag.’ ‘O Bram,’ begonnen de twee zusjes, die haar broer wel wat onbescheiden vonden, maar tante zeide haastig: ‘o, maar vlaggetjes had ik toch nog voor jullie willen koopen, dat behoort er zoo bij,’ en meteen zocht zij drie uit en gaf die aan hare jonge gasten. Bram en Kato zwaaiden er vroolijk mee in het rond en dansten er zelfs even mede toen er een dansend en zingend troepje kermisgangers aankwam. Anna echter liep bedaard naast tante vast en haalde pas diep adem, toen ze weer van de kermis af waren en in de stille straat kwamen waar tante van Marken woonde. ‘Hier is het beter,’ dacht zij, ‘maar hier is het nog het allerbeste,’ riep zij den volgenden dag uit, toen ze weer thuis met haar vader in den tuin wandelde. De muziek van de vogeltjes beviel haar vrij wat beter dan het kermisrumoer; het gezicht van boomen en bloemen gaf haar meer genot dan alles wat er op de kermis te zien was, en boven alles vond zij de lucht, die zij hier inademde, heel wat frisscher dan die welke zij gister vond. ‘Het was een erg prettige dag en ik vond het jammer dat hij om is,’ zeide Bram. ‘Ja, ik wou, dat hij nog moest beginnen,’ antwoordde Kato met haar vlag den tuin doorhollende, maar Anna dacht aan de poffertjeslucht, aan het gedraai van de mallemolens, aan de hitte, het leven en het gedrang en zeide zachtjes, een kus op haars vaders hand drukkende: ‘het was wel aardig om dat alles eens eventjes te zien, doch ik ben liever thuis.’ En dat kon haar vader heel goed begrijpen. |
|