Eene wandeling langs de kermis
(1880)–Reinoudina de Goeje–
[pagina 11]
| |
Toen ze een klein eindje waren voortgewandeld, kwamen ze bij koekkramen. ‘Menschen, menschen, hier moet je wezen, hier moet je zijn,’ schreeuwden de verkoopers om het hardst, en probeerden op allerlei wijzen de klanten aan te lokken. De een had een hartje van suiker aan een touwtje gebonden en liet dat rondslingeren in een kring van kleine jongens, die allen de handen op den rug moesten houden, maar de monden wijd open. Wie het won kreeg de koek. Het was grappig om te zien, want dikwijls als een jongen juist meende toe te happen, slingerde het hartje hem weer voorbij en vloog in den mond van zijn buurman. Een schaterend gelach ging dan onder de toeschouwers op, maar de winner zelf lachte meestal niet mee, omdat hij meestal eenige stukjes van zijn suikerhart afbeet om die aan broertjes of kameraadjes mede te deelen. Achter dezen koekverkooper was een goochelaar die allerlei dingen in een beker stopte, dan liet zien dat de beker leeg was en die, nadat hij er op geblazen had, weer ballen en zakdoeken en een menigte doosjes er uit te voorschijn haalde. Met trommen en trompetten probeerde hier een troep kunstenmakers de menschen om zich heen te verzamelen en tante van Marken stond reeds met haar drietal daar dichtbij, toen ze op eens hoorden blazen: Wilhelmus van Nassauen. ‘Wat heeft dat te beduiden?’ vroeg tante en nu zagen ze twee mannen, waarvan de een een arm vol witte stokken had, die hij voor een cent het stuk uitreikte aan ieder die er een wilde hebben. ‘Tooverstokken, tooverstokken, die geluk aanbrengen en waarop men een koek kan winnen. Wie er nog een!’ riep hij en was al vuurrood van het praten, terwijl de andere gedurig het een of ander liedje floot en daarbij den stok voor den mond hield als een fluit. Als al de stokken verkocht waren draaide hij aan een groot wiel dat getallen aanwees en schreeuwde dan: het nommer. Bijvoorbeeld: ‘nommer elf.’ ‘Wie heeft nommer elf?’ Daarop ging ieder zoeken op zijn stok waar een getal opstond en kreeg dan een kermiskoek als het gevraagde nommer op zijn stok stond. Zoo ging het den geheelen dag door, telkens weer van voren af aan en als de man 's avonds in zijn bed lag en droomde, hoorden de buren hem soms roepen: ‘tooverstokken, tooverstokken, waarop men een koek kan winnen en die geluk aanbrengen. Wie koopt er toch een.’ Kato en Bram beproefden hun geluk ook eens, doch ze wonnen geen koek. Nu, ze deden het ook eigenlijk maar eens voor de grap en Anna dacht dat zij toch niets van de koek had willen proeven, al hadden ze ook de mooiste voor haar uitgezocht. |
|