| |
Romanowna te Petersburg.
Zonder bijzondere wederwaardigheden bereikte Romanowna met Milna Petersburg in den avond. Op dit uur zou zij stellig geen gehoor bij de keizerin kunnen krijgen, maar zij besloot toch het te beproeven, daar zij vreesde te laat te zullen komen. Tol hare niet geringe verrassing en verbazing werd zij, zoodra zij zich aan het paleis vertoonde, dadelijk herkend en met allen eerbied behandeld. Hare vertrekken waren in gereedheid, zooals de buigende bedienden verzekerden, en werkelijk vond zij hare kamers zoo in orde, alsof zij ze nooit had verlaten. Het was er heerlijk verwarmd en verlicht, en zelfs Christine was reeds daar en vroeg hare orders.
‘Ik zou gaarne onmiddellijk de keizerin willen spreken,’ zeide Romanowna, ‘want ik moet dadelijk weder vertrekken.’
‘Hare Majesteit heeft verzocht of gij u zoudt willen laten kleeden,’ sprak Christine beschroomd, ‘want de keizerin wenscht u in de groote zaal te ontmoeten, om aan het geheele hof te toonen dat er geen sprake van ongenade is.’
‘De keizerin is wel goed,’ hernam Romanowna. ‘Maar ik wenschte liever dat zij mij even te woord wilde staan, want... maar ik kan natuurlijk niet weigeren,’ viel zij zichzelve in de rede, ‘en zal mij dus maar laten kleeden. Ik had waarlijk niet gedacht hier nog eens terug te zullen komen,’ vervolgde zij om zich heen ziende, terwijl Christine haar hielp.
‘Wat hebben wij hier vele gelukkige uren gesleten,’ zeide Milna. ‘Herinnert gij u nog den laatsten avond dien wij hier doorbrachten?’
‘Toen ge mij mijn nieuw kleedje niet wildet laten kijken, is het niet?’
‘Wat waren wij toen nog een paar kinderen. Ik weet nog heel
| |
| |
goed dat ik in dien tijd bepaald aan niets anders dacht, dan aan het geluk, dat bestaan moest in zoo'n fraai kleed aan te hebben,’ sprak Milna.
‘Hoe nietig komen mij nu de dingen voor, die mij vroeger zoo hoogst belangrijk schenen te zijn.’
‘Ja, ja,’ merkte Milna aan, ‘wij hebben in dien betrekkelijk korten tijd van onze omzwerving al vrij wat ondervinding opgedaan, en een vrij wat werkzamer leven geleid dan waarvan wij ooit gedroomd hadden.’
‘Kijk toch eens,’ riep Romanowna uit met eene opwelling van vroegere vroolijkheid, toen zij zichzelve in den spiegel bekeek, nadat Christine haar gekapt had, ‘ik zie er waarlijk uit als eene prinses.’
Christine zag eenigszins verbaasd op bij deze woorden, maar zij durfde geene aanmerkingen maken.
‘Zoudt gij wel weder aan het hof willen leven, ingeval uw verzoek niet werd toegestaan?’ vroeg Milna.
‘O neen,’ riep Romanowna levendig uit, ‘of ja, misschien wel,’ voegde zij er bij, zich bedenkende. ‘Maar, och, ik kan er niet over denken, want ik zie er bepaald tegen op om straks in de tegenwoordigheid van de keizerin en het geheele hof te komen. Foei!’ viel zij zichzelve nogmaals in de rede, ‘wat ben ik weer bezig aan mijzelve te denken. 't Is immers alleen voor mijn vader dat ik hier ben. Ben ik gereed, Christine?’
‘Neen, prinses,’ antwoordde het meisje, ‘de keizerin heeft mij gelast u uit haren naam deze parelen aan te bieden, en Hare Majesteit zou gaarne zien dat ge er den eersten avond mede getooid waart.’
Romanowna had liever niet zoo prachtig gekleed willen zijn, maar zij wist dat de wenschen der keizerin zoovele bevelen waren, en dus liet zij zich door Christine het kostbare parelsnoer, dat met een juweelen slot werd vastgemaakt, omdoen, en hield hare hand op om den breeden armband om te laten doen; vervolgens stak Christine nog eene speld in den vorm van een bouquet op den rok van het kleedje, dat vanvoren was opgenomen.
Milna zag hare vriendin verrast aan toen deze geheel gekleed voor haar stond, want hoewel zij haar dagelijks zag, wist zij toch niet dat Romanowna zoo schoon was.
‘De keizerin,’ fluisterde zij Romanowna toe, ‘die zooveel voor een bevallig uiterlijk over heeft, zal u niets kunnen weigeren.’
‘God geve het!’ zuchtte Romanowna op denzelfden toon, en verliet hare kamer om zich naar de receptie-zaal te begeven.
| |
| |
Met een kloppend hart verscheen zij, geleid door een adjudant, in de zaal waar de keizerin haar opwachtte; maar juist hare ontroering, die een hoogeren blos dan gewoonlijk op hare wangen wierp, maakte haar des te bekoorlijker. Toen zij de keizerin genaderd was, wilde zij zich voor deze op de knieën werpen, maar Catharina, die deze beweging voorzag, voorkwam haar en nam de beide handen van hel meisje in de haren, terwijl zij haar een kus op het voorhoofd drukte.
‘Wees welkom, mijne lieve Romanowna, aan ons hof, waarvan ge een sieraad zijt,’ sprak de keizerin op luiden toon. ‘Noodlottige omstandigheden hebben u een tijdlang van ons verwijderd, maar onze genegenheid is daardoor niet verflauwd.’
Van alle kanten werd Romanowna nu omringd en gefeliciteerd met haren terugkeer, en het meisje werd zeer getroffen door die vleiende ontvangst; doch hoezeer zij ook als het ware daar sprakeloos stond, verloor zij toch geen oogenblik het doel van hare komst uit het oog. Meer dan eens trachtte zij Catharina te naderen, om haar dadelijk het verzoek te doen, dat zij op de tong had. De keizerin was echter zoo levendig en vond blijkbaar zoo'n genoegen in het aanhooren van alle vleiende aanmerkingen die er gemaakt werden, zoowel over haar eigen uitstekend gedrag jegens het meisje, als over de buitengewone schoonheid van Romanowna, dat zij gedurig in een druk gesprek was, en dus het meisje geen gelegenheid vond over haren vader te spreken.
‘Zij is honderdmaal schooner dan zij vroeger was,’ hoorde Romanowna gedurig zeggen, doch al had zij deze en dergelijke gezegden niet verstaan, toch zouden haar de bewonderende blikken van de hovelingen wel overtuigd hebben, dat zij alle aanspraak had op den naam van ‘eene schoonheid van den eersten rang;’ maar het was haar vrij onverschillig hoe er over haar gedacht werd, want hoe langer zij daar was, des te meer dwaalden hare gedachten uit dezen glansrijken kring naar de donkere torencel, waar haar vader met ijzeren ketenen beladen in angstige spanning op hare terugkomst zat te wachten.
Welk een kontrast tusschen hier en daar! Hier zooveel pracht en overvloed, daar zooveel ontbering; hier zulk eene schitterende verlichting, daar bijna volslagen duisternis; hier zooveel gemak, daar slechts ééne ruwe houten bank; hier zoovele vroolijke gezichten, daar niemand dan af en toe even de brommende cipier; hier.... maar
| |
| |
Romanowna kon hare vergelijking niet verder voortzetten, want zij voelde hare tranen opkomen en hier kon zij toch niet weenen. Hier moest ieder, zelfs met het bitterste verdriet in het hart, een lachend gelaat vertoonen, en bovendien kwam de keizerin nu naar haar toe en zeide: ‘ Wel, Romanowna, ge ziet er goed uit. Wij verlangen eens een omstandig verhaal te vernemen van al uwe lotgevallen. 't Zal waarlijk een heel romannetje zijn,’ voegde zij er schertsend bij.
‘O! ik verlang zoo Uwe Majesteit te spreken,’ antwoordde Romanowna. ‘Gaarne vertel ik alles; maar eerst heb ik eene gunst te vragen, namelijk of Uwe Maj....’
‘Morgen,’ viel de keizerin haar in de rede, ‘morgen hoop ik tijd te vinden u in een afzonderlijk gehoor bij mij te ontvangen.’
‘Mijn verzoek is kort,’ verzekerde Romanowna.
‘Des te beter, ma chère!’ zeide de keizerin, het meisje een allerliefst tikje met haren waaier op de wang gevende, ‘in voorraad beloven wij u, dat alle redelijke wenschen door ons ingewilligd zullen worden.’
‘O, uwe goedheid voor mij....’ begon Romanowna weder. Maar de keizerin, die zeer goed wist wat het meisje wilde en haar verzoek liefst zoolang mogelijk vertraagd wilde hebben, viel haar weder in de rede en zeide: ‘Spreek daar niet van, ge weet, ik heb u steeds als mijn kind beschouwd, en ofschoon gij nu tot mijn leedwezen zeker weet dat ik uwe moeder niet ben, behoud ik toch voor u dezelfde gevoelens.’
Op deze wijze zette de keizerin een poosje het gesprek voort, en al de omstanders waren getroffen over hare voorkomendheid; maar Romanowna zou, ofschoon zij de taktiek der keizerin niet kon begrijpen, veel liever voor al die mooie woorden gezien hebben, dat Catharina even naar eene korte vraag had willen luisteren.
Hoe danslustig ook vele mijner lezeressen zijn, zullen zij toch zeker met mij de arme Romanowna beklagen, dat zij dezen avond nog moest dansen. Hoe gaarne had zij zich uit de zaal verwijderd, nu zij zag dat zij niets voor haar vader kon uitrichten, maar wat zou zij doen, toen de keizerin het gesprek eindigde met te zeggen: ‘En nu, mijn kind, verlangen wij u deel te zien nemen aan den dans. Wij begrijpen wel dat ge een weinig vermoeid zult zijn, maar er is reeds bevel gegeven dat het bal heden avond vroeg moet eindigen.’
Romanowna wierp een smeekenden blik op de keizerin. Deze wilde
| |
| |
haar niet begrijpen en vervolgde tegen den hertog Van Trotsk, die naast haar stond:
‘Aan u dragen wij de eer op met onze geliefde dochter den dans te beginnen.’
‘Danst Uwe Majesteit dan niet?’ vroeg de hertog.
‘Van avond niet,’ antwoordde de keizerin, terwijl zij Romanowna met haar cavalier voor zich uit liet gaan.
Of de hertog weinig opgewektheid had om een gesprek te beginnen, dan wel, of hij begreep dat zijne dame geen lust had om te spreken, weten wij niet, maar zeker is het dat hij bijna niets tegen Romanowna zeide, toen hij met haar voortwandelde, en dat zij er hem in haar hart dankbaar voor was, want haar gemoed was zoo vol, dat zij zeker zou begonnen zijn te schreien als zij had moeten spreken. De zoo akelige tegenstelling van haren zwaar geboeiden vader in de gevangenis te Moscou en van haarzelre, zoo schitterend gekleed, aan het dansen, trof haar hoe langer hoe meer, en de zware dansmuziek maakte haar zoo zenuwachtig, dat zij de zaal wei uit had willen vliegen.
Arm meisje! terwijl zij de zaal doorzweefde, en de oogen van vele bewonderaars haar volgden, die stellig in haar een even gelukkig als schoon wezen dachten te zien, was er in haar hart niets dan diepe, levendig gevoelde smart. Met ongeloofelijke inspanning bedwong zij evenwel hare aandoening gedurende den eersten dans.
Na den dans geleidde de hertog haar naar eene sofa en zette zich naast haar neder.
‘Ik bedrieg mij zeer, prinses,’ zeide hij, ‘of gij zijt hedenavond eene niet zeer opgewekte danseres. Zeg mij, gevoelt ge u niet wel?’
Romanowna sloeg hare oogen naar hem op en wilde iets antwoorden, maar zij kon geen woord uitbrengen en bleef zwijgend zitten.
De hertog verbaasde zich, maar hij was te veel man van de wereld, dan dat hij haar verder iets gevraagd zou hebben. Hij riep een bediende, wien hij beval de prinses iets te drinken te geven, en maakte eenige losse aanmerkingen over de naastbijstaande personen, om Romanowna den tijd te laten van hare aandoening te bekomen. Toen de bediende het bestelde bracht, nam de hertog het van hem af en bood zelf Romanowna het glas aan.
Alles schemerde het meisje voor de oogen, de lichten schenen haar evenzoovele groene en gele duiveltjes te zijn, die langzaam naar haar toedansten, en juist toen zij het glas had aangenomen en eene
| |
| |
poging wilde doen om het aan de lippen te brengen, kwamen al die vlammetjes zoodanig op haar toe, dat zij met een gil achterover viel. In een oogenblik schoten vele dames toe om haar te helpen, en de keizerin gaf order, dat haar eigen geneesheer dadelijk geroepen moest worden. Deze verscheen spoedig, nadat de prinses in hare kamer was gebracht en beval in de eerste plaats rust aan.
‘Wel, dokter,’ vroeg de keizerin met belangstelling, ‘hoe vindt gij onze lieve patiënt?’
‘Zij had niet moeten dansen,’ sprak de dokter zijn hoofd schuddende. ‘Zij is zwak en uitgeput en moet volstrekt rust en stilte hebben.’
‘Is er gevaar bij?’ vroeg de keizerin.
‘Dat geloof ik niet,’ was het antwoord, ‘ik zal straks nog eens naar haar kijken.’
‘Ik beveel haar uwe bijzondere zorg aan, dokter, laat haar leven u dierbaar zijn als het mijne.’
De dokter boog en zeide: ‘Als alle buitengewone aandoeningen vermeden worden, zal zij wel spoedig herstellen.’
‘Dan zal ik haar hedenavond maar niet gaan zien?’ vroeg de keizerin.
‘Ik raad Uwe Majesteit meer aan het bezoek tot morgen uit te stellen,’ ried de dokter en ging naar zijne patiënt kijken.
Milna en Christine zaten bij het bed, en Romanowna lag stil; maar zoodra de dokter binnenkwam, sprong zij overeind en riep opgewonden:
‘Dokter, waarlijk ik ben niet ziek, maar mijn hoofd brandt door de vreeselijke inspanning die ik dezen avond heb gehad. Ik zie het aan uwe oogen, ge beschouwt mij als eene ijlende koortszieke, maar dat ben ik niet, ik ben even weinig ijlende als ik eene prinses ben. Weet ge wie ik ben, dokter? De dochter van den opstandeling, en ik kom hier om zijne vrijheid te vragen; als ik hem zijne vrijheid niet bezorg, wordt hij gedood. Ha! gedood! Begrijpt gij dat woord, dokter? Och! laat mij de keizerin spreken, want ik moet nog hedenavond naar Moscou terug.’
‘Mijn waarde prinses,’ begon de dokter, ‘gij moet....’
‘Neen, neen,’ zeide Romanowna, hem onstuimig in de rede vallende, ‘ik wil niet langer zoo gemarteld worden. Ik smeek u, dokter, bij alles wat u lief en dierbaar is, dat gij dadelijk naar de keizerin gaat om haar.... Milna, och, wat wilde ik toch zeggen?’ vroeg
| |
| |
zij, eensklaps hare rede afbrekende en met de hand de haren van het brandend voorhoofd wegstrijkende. ‘O God, mijn hoofd duizelt zoo, en ik moet toch dadelijk naar Moscou! Laat mij toch heengaan, mijnheer, want als uwe dochter eens om uw leven smeekte, zoudt ge ook niet willen dat men haar tegenhield. O! mijn hoofd,’ klaagde zij.
Het arme meisje was zoo vermoeid, dat zij geen tegenstand kon bieden, toen de dokter haar zacht neerlegde en een doek met koud water om het hoofd bond.
‘Morgen,’ zeide hij kalm, ‘zal ik u in alles helpen, maar nu moet ge rusten.’
Romanowna begreep dat zij niets anders kon doen dan kalm te blijven liggen, sloot zonder verder iets te zeggen hare oogen en kreeg gelukkig den slaap. Zoodra zij ingeslapen was, drong Christine er op aan, dat Milna ook eenige rust zou nemen en hielp deze, om zich op de rustbank, dicht bij Romanowna's ledekantje, neer te vlijen, waar ook zij spoedig en zeer gerust insliep.
Een groot gedeelte van den volgenden morgen was al voorbij, voordat Romanowna ontwaakte. Met schrik vloog zij overeind en wilde dadelijk opstaan, toen Christine haar tegenhield.
‘Ik mag niet toestaan dat ge u vermoeit, prinses,’ sprak het meisje, ‘voordat de dokter hier geweest is.’
‘Maar ik kan niet langer wachten, ik moet dadelijk naar de keizerin,’ zeide Romanowna.
‘Hare Majesteit is voornemens u hier te komen zien,’ vertelde Christine.
‘Hier? Wanneer?’
Natuurlijk kon Christine niet weten hoe laat het de keizerin zou behagen te komen, maar zij smeekte Romanowna zoo dringend om nog wat te bed te blijven, dat deze zich liet overhalen; doch nauwelijks lag zij, of de gedachte van te laat te zullen komen beangstigde haar weder zoodanig, dat zij nu plotseling opvloog en uit het bed stapte.
Christine verschrikte en wilde Milna wekken, maar Romanowna, die deze beweging opmerkte, hield haar tegen en zeide: ‘Laat het meisje nog wat rusten, zij en ik moeten heden nog eene vermoeiende en verre reis maken. Geef mij dadelijk mijne kleederen.’
Ofschoon Christine bepaald vreesde dat hare gebiedster nog koorts had, durfde zij toch geen tegenstand bieden en begon Romanowna
| |
| |
te kleeden, telkens hopende dat Milna zou ontwaken. ‘Neen, geen morgengewaad,’ beval Romanowna, ‘ik moet mijn reiskostuum van gister aanhebben, want wij gaan zoo spoedig mogelijk op weg.’
Christine bleef verbaasd staan; daar zij liet ontvangen bevel niet spoedig genoeg uitvoerde, ging Romanowna haar voorbij en nam zelve de japon die zij aan wilde hebben. Zoodra zij gereed was, liet zij zich haar schrijfgereedschap geven en schreef, zonder zich te bedenken, op een blad papier de volgende woorden:
‘Aan den berouwhebbenden Pugatscheff, die, misleid door de inblazingen van eerlooze menschen, zich heeft laten verleiden tot het doen van vele strafwaardige daden, schenken wij volkomen vergiffenis en de vrijheid, zich met zijne dochter te vestigen in het klooster van den prior Alexius, bij Kasan, om daar in vrome afzondering zijn leven aan God en de Heilige Maagd toe te wijden.’
Toen zij deze regelen geschreven had, las zij ze aandachtig over, stak het blad in den zak van haar kleedje, en riep vervolgens Milna. ‘Toe, Milna, sta op en maak u haastig klaar,’ zeide zij, ‘ik ga nu naar de keizerin en dan gaan wij dadelijk op reis.’
‘Hoe gevoelt gij u?’ vroeg Milna ontwakende.
‘O, ik ben al weer geheel beter,’ was het antwoord, en het scheen wel dat zij de waarheid sprak, want zij zag er, bezield door haar plan, zeer goed uit.
‘Gaat gij even mede om mij den weg te wijzen?’ vroeg zij aan Christine, en vervolgde, zoodra zij met deze buiten de kamer was: ‘Christine, ik kan natuurlijk den weg wel vinden, maar ik wilde u gaarne twee dingen vragen, namelijk, of gij ook kans ziet mij het adres van den heer Lowitz te bezorgen.’
‘Lowitz? ik denk het wel, ik zal het aan een der bedienden vragen.’
‘Goed, doe dat en geef het mij dan dadelijk, als ik van mijn bezoek bij de keizerin terugkom, maar zorg er voor dat Milna er niets van bespeurt, zult ge? En dan,’ vervolgde Romanowna, ‘moet ge mij beloven, te vergeten dat ik straks onvriendelijk tegen u was. Maar, o! moogt gij nooit ondervinden wat het zegt een vader in zulke omstandigheden te weten!’
Zij reikte Christine hare handen, die door deze met tranen in de oogen gedrukt werden, want zij begreep nu pas voor het eerst, dat de prinses niet ijlende of krankzinnig was.
‘Denk goed om het adres en zorg dat Milna er niets van bemerkt,’ herhaalde Romanowna nog eens, en liep toen met vluggen tred den
| |
| |
gang door, die naar de vertrekken der keizerin voerde, terwijl Christine haar nazag en bij zichzelve dacht, dat het lot der schoone prinses toch alles behalve benijdenswaardig was.
|
|