‘Wat bedoelt gij?’ vroeg de keizerin haar driftig in de rede vallende.
‘Wel, Uwe Majesteit weet zeer goed wat ik bedoel,’ sprak mevrouw Daschkoff verstoord. ‘Ik ben verwonderd dat Romanowna zoo onbeschaamd durft zijn hier terug te keeren, nadat zij niet alleen met dien bedrieger ontvluchtte, maar nog bovendien op eene zoo aller-schandelijkste wijze misbruik van vertrouwen maakte.’
‘Als ge soms dien diefstal in de hermitage bedoelt,’ zeide de keizerin, ‘kan ik u zeggen, wat ik trouwens reeds lang heb geweten, dat Romanowna daar in het geheel niet is geweest op den avond dat zij ontvluchtte. Ik weet door pater Kischenköi, dat Pugatscheff door Roskolniki zeer nauwkeurig was ingelicht, waar het geld en het portret te vinden waren.’
‘Uwe Majesteit schijnt weer zeer met Romanowna ingenomen te zijn,’ merkte de hofdame aan.
‘Ja,’ antwoordde de keizerin, ‘ik gevoel dat ik dit kind meer lief heb dan ikzelve wist. Toen ik aan de schoone, stervende jonge vrouw beloofde voor haar kind als voor het mijne te zullen zorgen, deed ik het, zooals ge weet, half uit medelijden met dat arme vrouwtje en het aanvallige wichtje, half uit vrees voor dien man; maar van het oogenbllik af dat ik het kind in mijne armen had, gevoelde ik genegenheid er voor in mij opkomen. Hoe zorgvuldig beschutte ik dat kleine schepseltje op mijne reis voor de koude, en hoe gelukkig was ik, toen ik het behouden hier in deze kamer had gebracht!’
Mevrouw Daschkoff maakte eene lichte beweging van ongeduld, want zij had dit verhaal al meer gehoord.
‘Ik heb van dit kind nooit iets anders dan hartelijkheid en liefde ondervonden,’ vervolgde de keizerin met nadruk, ‘en alles wat in mijne eerste opwelling van toorn over haar vertrek gezegd werd, herroep ik, en geen verwijt zal over mijne lippen komen; dit is mijn vaste voornemen. Als zij wil kan zij dadelijk hare plaats in mijn paleis en in mijn hart hernemen.’
‘Zij is wel gelukkig,’ zeide mevrouw Daschkoff op spijtigen toon.
‘Wees zoo goed om orders te geven, dat er dadelijk een koerier met dit vonnis naar Moseou ga, en verder dat men prinses Romanowna, zoodra zij aankomt, bij mij brenge, want ik wil niet dat zij aan nieuwsgierige blikken bloot sta,’ beval de keizerin, en toen zij hare staatsdame het onderteekende stuk had ter hand gesteld, nam zij de pen weder op en ging met haren arbeid voort.