en zeer dikwijls verloopen er verscheidene maanden, voordat zoo'n stuk uit Petersburg terugkomt.’
‘Het vonnis is reeds uitgesproken,’ herhaalde Romanowna verbleekend, ‘en dat is, heer graaf?’ vroeg zij op zwakken toon.
‘Iemand, die zooveel menschenbloed moedwillig vergoot en het land zoo beroerde, heeft weinig goeds te verwachten,’ zeide de graaf ernstig, zonder Romanowna's vraag te beantwoorden.
‘Ik zal toch Petersburg nog wel kunnen bereiken, voordat het vonnis verzonden wordt?’ vroeg het meisje angstig, en zag den graaf zoo uitvorschend aan, alsof van zijn antwoord leven en dood af hing.
‘Misschien wel,’ luidde het antwoord, ‘maar durft gij naar Petersburg te gaan?’
‘Ik zal de keizerin smeeken om het leven van mijnen vader te sparen,’ antwoordde Romanowna kalm.
De graaf beschouwde het meisje met innige deelneming. ‘Ik hoop,’ sprak hij, ‘dat het u goed zal gaan, en hebt ge ooit hulp noodig, wend u dan gerust tot graaf Panin.’
Daarop belde hij een slaaf, die spoedig verscheen. ‘Breng deze dames naar de gevangenis,’ beval hij, ‘en zeg aan den cipier uit mijnen naam, dat zij, zoo dikwijls zij dit zullen verkiezen, bij den gevangen Pugatscheff mogen worden toegelaten; zij moeten zich echter aan het gewone onderzoek onderwerpen, of zij vergif of dolk bij zich hebben, en mogen niet na het sluiten der cellen blijven.’
Verbaasd zag Romanowna op bij die waarschuwing. Zij zou haar vader vergif geven? Hoe was het mogelijk dat iemand zoo'n inval kreeg? Maar spoedig vergat zij hare verontwaardiging door de blijdschap, dat zij nu toch, na zoovele verhinderingen, haar vader zou zien. Zij bedankte den graaf hartelijk voor zijne welwillend heid en vertrok bijna vroolijk.
‘Milna,’ zeide Romanowna, ‘zoodra we mijn vader gezien en gesproken hebben, moeten we op reis gaan naar Petersburg; zooals ge gehoord hebt, kunnen wij geene minuut verliezen.’
‘Doch hedenavond kunnen wij de stad niet meer verlaten, want de officier, met wien ik zoo even sprak, vertelde mij, dat het nu 's avonds hier bepaald onveilig is door den woesten aard van het uitgelatene volk. Verbeeld u eens, dat er hier in het vorige jaar, in de vasten, meer dan twintig uitgeplunderde lijken zijn gevonden.’
‘Ik zal u wel beschermen,’ beloofde Grerowitz, die alweer bekomen was van de verbazing, door het onvriendelijke antwoord